prachtige zangkunst - nota bene bij alle voorgeschreven, gecompliceerde dans- en mime-bewegingen - en een afgewogen instrumentale realisatie door leden van het Nederlands Blazers Ensemble onder leiding van Ed Spanjaard.
De Aap is gebaseerd op een strip van 110 tekeningen uit de 17e eeuw naar een populaire roman uit de 16e eeuw. In 1964 werd de strip in Peking opnieuw gedrukt. De unieke plaatjes bevatten geen perspectief, geen horizon, waarschijnlijk om het bovennatuurlijke van de verhalen te benadrukken. De strip vertelt de gebeurtenissen rond een bedevaart van een monnik, die naar het Westen trekt om heilige geschriften te zoeken, hij wordt daarbij door een knekelgeest dwars gezeten, die zich voortdurend vermomt maar telkens opnieuw ontmaskerd wordt door aap, representant van het goede, dat natuurlijk het kwade overwint.
De pathetiek van Houdini, Schats voorgaande opera, stoort nu niet, het werk sluit vooral aan op de cyclus Kind en kraai, even puntig en to the point.
Puntig en to the point kan men nu niet bepaald Jan van Gilses opera Thijl noemen. Het werk verdiende zeer zeker zijn verlate première, maar de verwachtingen gewekt na de concertversie waren waarschijnlijk te hoog geweest. ‘Drie uur lang zwakte’, noteerde bijvoorbeeld het Utrechts Nieuwsblad, waar echter ook andere meningen tegenover stonden. De waarheid moet in het midden worden gevonden. Het is teleurstellend dat de componist de voorstelling niet meer heeft kunnen beleven, want hij had ongetwijfeld de nodige coupures aangebracht, zeker het slot is zwak.
De Nederlandse Opera Stichting had echter alles gedaan om van deze opera een nationale gebeurtenis te maken.
Van Gilse verwerkt geuzenliederen, wat zijn opera een vrij statisch maar stijlvol cachet verleent. In Le Testament de Villon van Ezra Pound (jawel, de befaamde dichter componeerde ook), een zeer erudiet werk - Pound was een groot kenner van de middeleeuwse literatuur -, is er ook een teruggrijpen naar oude melodieën maar niet getransplanteerd in een 19e eeuws klankgewaad!
Het ruige van de flamboyante middeleeuwse stijl hield Pound zoveel mogelijk intact en in een brief aan Yeats noteerde hij ‘Ik wil geen operastemmen, ik wil alleen een paar zangers die de tekst begrijpen’. Jos Leussink die het ASKO-koor instrueerde hield zich daaraan. Het resultaat was verrassend.
Dirigent Reinbert de Leeuw had de ritmisch verrassende partituur gaaf gestalte gegeven, het meest opmerkelijk vond ik de harmonische uitbarsting aan het slot van het koor van de gehangene, na de nogal monodische stijl daarvóór. Dat kwam óver: Een grandioze climax. Wie had zoiets van Pound verwacht?
Wat de enscenering van Paul Galis en Paul Vermeulen Windsant betrof: in één woord voortreffelijk: sober en doeltreffend.
Ten slotte past het hier aandacht te vragen voor de twee grootmeesters uit de seriële epoche: Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen.
Van Boulez voerde het Concertgebouworkest de integrale versie uit van Pli selon pil, ontstaan in de jaren 1958-62, een portret van de verwante dichter Mallarmé, zonder overdrijving een sleutelwerk te noemen voor het einde van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig.
Streng geordend en daardoor representatief voor de eerste seriële periode, maar ook met mobiele elementen (bijvoorbeeld bepaald door de adem van de zangeres) die verwijzen naar de belangrijkste karakteristiek van de jaren zestig. En daarbij vóór alles: ongewoon mooie muziek.
De uitvoering onder Michel Tabachnik had gezag, niet in het minst ook door de serieuze bijdrage van sopraan Arleen Auger, die haar timbre geheel voegde naar dat van de instrumenten, tot een werkelijke versmelting in staat bleek.
Over de uitvoering van Stockhausens fragmenten uit het muziekdramatisch werk Licht valt in feite niet zoveel te schrijven, al kon men de inzet van de diverse ensembles en solisten (de leden van de familie Stockhausen niet te vergeten!) zeer waarderen. Daarvoor was het allemaal te nieuw en te complex. Licht streeft Wagner in proporties voorbij, het werk omvat zeven avonden naar de dagen van de week, in Amsterdam was slechts een deel van de donderdag aan de orde.
Michaels Jugend vóór de pauze was in 1979 in Jerusalem in première gegaan, in opdracht van de NOS had Stockhausen het deel na de pauze [Festival uit Michaels Heimkehr) gecomponeerd.
De gedeeltelijk concertante uitvoering, met mime en dans gelardeerd kon mij maar matig overtuigen, de muziek was bijzonder suggestief, in de koren (bandopname van de Westduitse Omroep Keulen) visionair-ruimtelijk, maar soms te complex, alles in zich opzuigend, het voor Nederland bestemde gedeelte werkte het meest effectvol, zij het iets pompeus en soms tegen het kitscherige aan.
Peter Eötvös dirigeerde en de componist voerde de klankregie. Hij deed trouwens meer: het programmaboekje vermeldde: ‘Muziek, tekst, choreografie, regie, beweging en gebaren zijn gecomponeerd, geschreven en ontworpen door Karlheinz Stockhausen’ en dat nu was veel te veel, zo'n superman die dat allemaal op werkelijk niveau weet te verrichten bestaat niet.
Ernst Vermeulen.