Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 604]
| |
gaan. Naar aanleiding van die nationale gebeurtenis werd er op het einde van het voorbije concertseizoen een druk gevuld programma voorgesteld. Er was niet alleen een opmerkelijke eigen produktie, er hadden ook tal van gastvoorstellingen plaats, verzorgd door de andere lyrische theaters en balletgroepen uit ons land. Waarom de Koninklijke Opera Gent niet wilde of niet mocht deelnemen aan dat uitwisselingsproject, is voor ons een raadsel. Wij begrijpen evenmin waarom de meeste directies dat unieke feestgebeuren niet hebben aangegrepen om werk van eigen bodem voor te stellen. Een geschiktere gelegenheid kon zich nauwelijks voordoen! Alleen het Centre Lyrique de Wallonië maakte hierop een prijzenswaardige uitzondering en had niet verzuimd het nationaal patrimonium aan te boren. Het Kon. Ballet van Vlaanderen opende de reeks feestvoorstellingen. Dat gebeurde echter onder een minder gunstig gesternte. Wegens ziekte en kwetsuren bij verschillende dansers moesten er niet alleen heel wat vervangingen gebeuren, ook diende de aangekondigde creatie van Bewegingen op muziek van François Glorieux en in een nieuwe koreografie van André Leclair te worden uitgesteld. Ter vervanging werd Ritus Paganus van dezelfde componist en koreograaf op het programma geplaatst, een koreografie die na meer dan tweehonderd uitvoeringen overbekend is. De balletavond werd ingezet met Ode, een koreografie die Jeanne Brabants speciaal voor deze viering had ontworpen op het Te-Deum van Anton Bruckner. Nu steekt die partituur wel boordevol feestelijke muziek en klinkt ze als een grandioze belijdenishymne; we kunnen nochtans moeilijk zeggen dat het geknipte dansmuziek is. We geven toe, Jeanne Brabants is erin geslaagd verscheidene dynamische contrasten, sommige ritmische patronen en heel wat van de melodische inhoud in adequate bewegingen om te zetten. Toch miste het geheel een continue spanning. Miniaturen zijn dertien korte dansnummertjes op de onderhoudende en overwegend neoclassicistische muziek van Igor Strawinsky. De Nederlandse koreograaf Nils Christe stak ze vol afwisseling en verrassende vondsten. La Cathédrale engloutie op de gelijknamige muziek van Claude Debussy is een prachtig ballet, al heeft het zo goed als niets te maken met het verhaal dat aan de basis ligt van het pianopreludium van de Franse componist. De Tsjechische koreograaf Jiri Kylian wil eenvoudig de dualiteit die in ieder mens aanwezig is visualiseren: de tegenstelling tussen wat men is en wat men zou willen zijn. Hij heeft er in elk geval een sterk expressief ballet van gemaakt, en het met de juiste belichting en kostumering opgebouwd in een suggestief decor. De KVO pakte voor deze gelegenheid uit met een vernieuwde montering van Idomeneo van W.A. Mozart. In zekere zin ging het hier om een creatie. Immers, toen dit werk in 1953 voor de eerste maal in de KVO werd uitgevoerd, werd het voorgesteld in de bewerking van Richard Strauss en L. Wallenstein. Nu ging het om de originele, toch bekorte Mozartversie. W.A. Mozart schreef zijn Idomeneo, Re di Creta in 1781. Alhoewel hij deze opera seria als een van zijn lievelingspartituren heeft gekoesterd, oogstte het werk bij de creatie niet het verwachte succes en kreeg het daarna niet dezelfde belangstelling als de latere creaties. Die terughoudendheid zowel vanwege het publiek als vanwege de operamilieus is in zekere zin te begrijpen. Idomeneo is een ellenlange compositie en het vrij statische karakter van het geheel leent zich niet te best voor een scènische voorstelling. En toch is deze opera van de vijfentwintigjarige componist een prachtige partituur en neemt in het hele oeuvre van W.A. Mozart een nogal belangrijke plaats in. Het is natuurlijk niet moeilijk om in sommige aria's en koorgedeelten de invloed van C.W. von Gluck te ontdekken en te wijzen op een conventionele vormgeving. Daartegenover staat dat Idomeneo de eerste operapartituur van W.A. Mozart is waarin hij, beslist bij de vrouwenfiguren, een zekere karakterisering heeft nagestreefd o.m. door tempowijzigingen, tremolo's, melodiesnit en zelfs agogische accenten. Ook de koren zijn meer dan decoratieve momenten in het geheel. Sommige daarvan, zoals het rouwkoor uit het derde bedrijf, hebben een suggestieve inhoud; andere zoals de stormtoren uit het eerste en tweede bedrijf vertonen zelfs een dramatisch karakter. Opvallend is ook dat de componist hier veel meer gebruik maakt van het recitativo accompagnato dan van het seccoreciet. Ten slotte is er de meesterlijke behandeling van het orkest. De orkestpartituur werd niet alleen afwisselend en vooral bij de blaasinstrumenten zeer kleurrijk uitgeschreven, ze kreeg b.v. in de orakelscène of bij de offerdienst zelfs een schilderende rol toebedeeld. Het is juist dat in Idomeneo de musicus het nog altijd haalt op de dramaticus, toch bevat deze partituur reeds verscheidene vernieuwende en hier en daar zelfs dramatische bestanddelen en wijst ze duidelijk in de richting van de latere Zauberflöte. Wie dit werk op de scène wil voorstellen staat voor een zware opgave. Hoe subliem elke aria op zichzelf ook is, het geheel is te lang en te statisch om onafgebroken te boeien. Meer dan bij andere partituren dienen regisseur en scenograaf een flinke hand toe te steken en moet het solistenteam in hart en nieren doordrongen zijn van een echte Mozartstijl. Beslist geen sinecure! De KVO heeft in die richting | |
[pagina 605]
| |
een ernstige poging gedaan. Het resultaat was niet zo kwaad.
Men had flink geknipt in de partituur en meer dan een uur muziek eruit weggesneden. Niettegenstaande die gevoelige ingreep bleef de intrige gemakkelijk te volgen en verliep het gebeuren zonder hiaten. Om tijdens de lange aria's toch wat beweging op de scène te krijgen en zo het oog van de toeschouwer ook wat te gunnen, kreeg het Kon. Ballet van Vlaanderen in deze produktie een voorname rol te spelen. Koreografische bewegingen moesten de inhoud van de aria visualiseren voor het publiek. Op zichzelf een verantwoorde oplossing, en meer dan eens had de koreograaf J. Lazzini voor een aangepaste en suggestieve uitbeelding gezorgd zo o.m. in de stormscènes. Persoonlijk vonden we het ook een geslaagde vondst dat de koreograaf het noodlot bestendig op de scène liet evolueren en dat het zich zo al dansend in het gebeuren kon mengen. Door voortdurend het ballet erbij te betrekken werd het nochtans af en toe een al te drukke bedoening; te meer omdat de dansers slechts over een uiterst beperkte ruimte konden beschikken. Decor, kostumering en regie waren van Ennie Huylebroeck. Zij is er wonderwel in geslaagd de apollinische sereniteit te mengen met moderne stilering. Dat kwam o.a. in de achterwand tot zijn recht, die met een aangepaste en afwisselende belichting voldoende sfeer en effecten meekreeg. De rotsmassieven in de eerste bedrijven deden het beter dan de verlichte galerij in het slottafereel. Regie en enscenering waren bewust sober en gestileerd gehouden en ademden meermaals de geest van ‘Edle Einfalt und stille Grösse’, waarmee J.J. Winckelmann destijds de antieke kunst karakteriseerde. Onder het solistenteam schitterde de tenor Zeger Vandersteene.
Ballet van de XXe eeuw van M. Béjart: ‘Wat de liefde me zegt’ (G. Manier).
Wat hij soms aan acteertalent te kort schoot, dat vergoedde hij ruimschoots als zanger: de enige die echt Mozartiaans zong. Katarina Moesen en Nico Boer leverden zeer verdienstelijk werk; Ottilia Mere bleef soms onder de maat. Het orkest gaf o.l.v. Frans Cuypers een nogal zware vertolking van de ouverture, maar speelde zich gaandeweg beter in de Mozartstijl in. Al bij al was het een van de beste produkties van het voorbije speelseizoen. Het Ballet Royal de Wallonië presenteerde La Dame aux Camélias. Daarvoor hadden de koreograaf Jorge Lefèbre en de dirigent R. Janssens muziek gekozen uit de opera La Traviata van Giuseppe Verdi. Zij introduceerden daarbij de schrijver Alexandre Dumas als de dood, en lieten enkele aria's vertolken door de sopraan Lia Rottier. Het was geen hoogvlieger. Er werd behoorlijk gedanst, maar in een vrij conventionele stijl en zonder verrassende momenten. Heel anders was het optreden van het Ballet van de XXe eeuw. De Mahleravond die dat ensemble verzorgde was van een superieure kwaliteit. Het beroemde Rückertlied Ich bin der Welt abhanden gekommen en enkele fragmenten uit Des Knaben Wunderhorn dienden als muzikaal fundament voor Wat de dood me zegt. Zowel de imposante groepsbehandeling van de krijgers als de gestileerde pas de deux met o.m. Rita Poelvoorde waren van een ongeëvenaarde schoonheid en expressieve kracht. Nog fascinerender waren de twee daaropvolgende nummers Lied van de zwervende gezel (Lieder eines fahrenden Gesellen) en Wat de liefde me zegt (drie delen uit de vierde symfonie). We hebben zelden het liefdesthema in zulke plastische rijkdom en met zoveel diepe symboliek weten uitbeelden als in deze balletten van Maurice Béjart. En naast die suggestieve voorstelling geraakte de toeschouwer nooit uitgekeken op de rimpelloze afwerking en verbluffende diversiteit, op de volmaakte beheersing van het lichaam en de verrassende beeldcomposities. Als geen ander weet M. Béjart zowel de diepere geest als de zuivere muzikale inhoud van een compositie om te | |
[pagina 606]
| |
zetten in een originele en uitdrukkingsrijke koreografie. De Kon. Muntschouwburg uit Brussel kwam op bezoek met The Hero van Gian-Carlo Menotti. Die opera werd te Philadelphia gecreëerd in 1976 en thans voor de eerste maal in België uitgevoerd. De componist schreef zelf het libretto. De held, David Murphy, is goed op weg om het record lang-slapen op zijn naam te zetten. Die sensationele prestatie wordt door zijn vrouw dankbaar geëxploiteerd: toeristen kunnen tegen betaling het wonder in zijn hemelbed komen bekijken. Ook de burgemeester, de winkeliers en de plaatselijke rotaryclub zijn in hun nopjes met het gebeuren en zullen op het plein voor de kerk een imposant monument oprichten. Maar de mooie vooruitzichten worden onverwacht afgebroken. Wanneer het nichtje Barbara, dat gedurende tien jaar de slapende held heeft verzorgd en intussen op hem verliefd is geraakt, David een zoen geeft, ontwaakt hij. De huisarts, de vrouw van David en de burgemeester proberen de held ervan te overtuigen met pillen de slaap te doen terugkeren. Even heeft het er de schijn van dat hij het spelletje wil meespelen. In het laatste bedrijf komt de ontknoping. Wanneer het monument wordt onthuld volgt de ontnuchterende realiteit. Het record werd niet gehaald. De held moet het ontgelden. Gelukkig is er de liefde, die David en Barbara dichter bij elkaar brengt.
Voor deze lichte satire op de corruptie en mediocriteit van de Amerikaanse bourgeoisie schreef Menotti een komische, boeiende en levendige partituur. Ook in dit werk demonstreert hij zijn theaterinstinct en vakmanschap om muziek te schrijven die het gebeuren volkomen dient en die de hedendaagse toehoorder in geen geval afschrikt. Origineel is ze eigenlijk niet; vooruitstrevend in geen geval! Toch spreekt ze aan en houdt ze de toehoorder geboeid betrokken bij het gebeuren. De zangstijl evolueert van een vlot parlando tot de zuiverste, zelfs gloedvolle lyriek, en dat alles bijna steeds op tonale basis. Je zou kunnen gewagen van een hedendaagse Puccini. De orkestpartij heeft meestal een ondersteunende rol, accentueert hier en daar een gevoelen of een geste, en is afwisselend en rijk geïnstrumenteerd.
Over de vertolking niets dan goeds. De regie van Menotti zelf en de enscenering van P. Grossi zaten vol onverwachte en geestige vondsten. Er werd echt muziektheater op de planken voorgesteld. Alle personages waren, zowel vocaal als scenisch, goed getypeerd. Stuk voor stuk waren het de geknipte zangsolisten (o.a.) J. Patrick, N. Shade, I. d'Arès), die o.l.v. de Roemeense dirigent Christian Badea een ideale interpretatie van het werk ten beste gaven.
In deze ‘Ronde van Belgische opera's en balletten’ werd slechts één creatie van eigen bodem opgedist. Daarvoor had het Centre Lyrique de Wallonie gezorgd met de voorstelling van Cyrano de Bergerac, een opera in vijf taferelen van Paul Danblon, naar het bekende gegeven van Edmond Rostand. Alle lof en waardering voor dat initiatief, ook al bleek het werk geen revelatie te zijn. Om te beginnen is deze opera veel te lang uitgesponnen en mist hij een doorlopende dramatische spanning. Het lag in de bedoeling van de componist een lyrisch theaterstuk te schrijven waarin de menselijke stem vooral een zangerige rol wordt toebedeeld. Die lyrische passages zijn er ongetwijfeld, zeker in de laatste drie taferelen, maar daarmee maakt men nog geen boeiend muziektheater. Er steken mooie momenten in de partituur (o.a. de poëtische balkonscène in het derde tafereel, het kadettenkoor in het tweede tafereel), bovendien weet de componist meer dan eens sfeer en stemming op te roepen, maar de partituur mist eenheid van stijl en conceptie. De orkestratie is dikwijls vakkundig en kleurrijk uitgeschreven, maar is te weinig op een dramatische stuwing afgestemd. De verdienste van de avond gaat in de eerste plaats naar G. Bacquier, die de hoofdrol vertolkte met de juiste typering en geladen voordracht. Solisten en koor zongen keurig. De scenische voorstelling was verzorgd maar erg traditioneel.
Hugo Heughebaert. |
|