Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFestivalpraat.Het Nederlandse toneelseizoen sloot dit jaar af met twee manifestaties die eerder elkaars complement dan elkaars concurrent genoemd kunnen worden: Het Holland Festival van 1 tot 23 juni en Het Festival of Fools/Théâtre des Nations van 29 mei tot 15 juni. Het Holland Festival is de keurige heer van de twee; hij brengt de cultuur als een verworvenheid van meer dan vijfentwintig eeuwen beschaving. Het Festival of Fools is de wulpse dame; bij haar kan men het theater zien dat zich al eeuwen heeft gehandhaafd op straathoeken en pleinen, op kermissen en in circussen. | |
[pagina 600]
| |
De belangrijkste gebeurtenis in Het Holland Festival was wel de komst van de Schaubühne am Hallischen Ufer. Het Duitse toneel wordt door sommige Nederlandse toneelmakers beschouwd als het toneel van de komende jaren. Er schijnen bij onze Oosterburen veel bewerkingen van klassiekers te worden gearrangeerd, waarbij de eigen visie van de regisseur - eventueel in samenwerking met een dramaturg - voorop staat. Veel aandacht wordt gegeven aan het toneelbeeld. Het zoeken naar de werkelijke betekenis van de uit te voeren toneeltekst is van secundair belang. Die tekst is slechts aanleiding. De Schaubühne speelde in Nederland drie stukken: Gross und Klein van Botho Strauss, Die ganz begreifliche Angst vor Schlägen van Georges Courteline en Aus der Fremde van Ernst Jandl. Ik had het eerste stuk moeten zien, maar ik zag de twee laatste. Uit de kranteverslagen meen ik te mogen afleiden dat in Gross und Klein het ware gezicht van de Schaubühne te zien was. De stukken van Jandl en Courteline gaven de groep minder mogelijkheid tot een duidelijke profilering. Die ganz begreifliche Angst vor Schlägen (op 9 juni in Den Haag) moest het daarvan vooral ook hebben. De produktie bestond uit zeven eenakters, die in hun ‘Franse’ dolheid wel iets van Feydeau weghadden. Maar in tegenstelling tot Feydeau, die het vooral van kluchtigheid moet hebben en voor wie geen effect te veel is, gingen de zeven van Courteline meer uit van een zeker realisme waarin absurde trekken sluipen. Meneer Badin wordt door zijn directeur op het matje geroepen, vanwege zijn veelvuldig verzuim bij het werk. Badin openbaart zijn welhaast fysieke weerzin tegen het kantoor. De directeur suggereert ontslag, waarop Badin om salarisverhoging vraagt. Per slot van rekening kost zijn arbeid hem door zijn afschuw extra veel inspanning. Of Monsieur Trac is op zoek naar iemand die hij voor geld een trap mag geven, omdat hij ooit eens zelf zo'n schop tegen het zitvlak heeft ontvangen. Iedere rehabilitatie mislukt. Maar het lag toch vooral aan de spelkwaliteiten van de Schaubühne-spelers dat de voorstelling nergens grof of kluchtig werd, ook niet waar die mogelijkheid ruim voorhanden was, zoals de laatste éénakter van de avond, De Boulingrins, die in een ware slap-stick eindigde, met veel rook, duisternis en omvallend meubilair. Het spel bleef subtiel, de spanningsopbouw was gaaf en timing subliem. Ik kreeg de indruk dat de Schaubühne alles voortreffelijk in de hand hield. Het decor werd overheerst door een handige vouwwand die voor ieder stuk in een nieuwe stand kon worden geplaatst. Een pianist die al spelend werd verplaatst, vulde de gaten tussen de stukken. Al even beheerst bleek het spel van Peter Fitz, Christine Oesterlein en Gerd Wameling in Aus der Fremde, hetgeen zeker op zijn plaats was in dit stuk, waarin een uiterst precieze, zeer realistische observatie stoot op een nogal geconstrueerde vorm. We zien iets meer dan 24 uur uit het leven van een oudere schrijver, die duidelijk in een impasse verkeert. Uiterst nauwgezet tekent Jandl de handelingen van de eenzame op zijn appartement. Het doet een beetje denken aan het realisme dat in de jaren zeventig in de Nederlandse literatuur de kop opstak. Maar er is een verschil. In Aus der Fremde gaat het niet louter om het realisme. De handelingen zijn er om uiteindelijk de crisis van de schrijver te tonen, maar zij doen dat doorgaans heel indirect. De schrijver zet de wekker vroeg om hem uiteindelijk af te zetten en dus door het signaal heen te slapen. Het ordenen van manuscripten en het ‘uurtje’ typen lijken aanvankelijk heel actief, maar kunnen tenslotte de impasse waarin de auteur zich bevindt, nauwelijks verhullen. Vooral niet, wanneer de neurotisch precieze schrijver - alles moet recht en op zijn plaats - zijn zo geordende kamer in een soort rommelig antiquariaat heeft herschapen. De impasse wordt denkelijk vooral pregnant door de kunstgreep die Jandl heeft toegepast. De schrijver spreekt over zichzelf alleen maar in de derde persoon en gebruikt alleen de aanvoegende wijs. Dat schept een afstand tot zijn handelingen, zodat die niet langer als normaal worden ervaren, maar juist als bijzonder. Deze kunstgreep scherpt de observatie-rol van de toeschouwer aan, de observatierol die reeds door het begin van het stuk werd benadrukt. Het decor stelt de voorgevel voor van ouderwetse flatwoningen, die gedeeltelijk in de steigers staan. Door een raam zien we de schrijver zitten. De hele voorgevel van de etage van de schrijver schuift omhoog en we kijken zijn flat binnen: onze rol van observatoren is bepaald. Tot zo ver vond ik Aus der Fremde een boeiend en knap stuk, ondermeer door de tegenstelling tussen wat ik gemakshalve maar vorm en inhoud zal noemen, maar ook door de knappe acteursprestatie van Peter Fitz als de schrijver. Wanneer Fitz in zijn dooie eentje bezig was, leek hij een typisch Duitse versie van de ‘verenkelde handelaars’ van Beckett. Maar de schrijver kreeg ook nog bezoek, tweemaal van een oudere vriendin en één maal van een jongere vriend, die net als hij geen ‘ik’ en ‘jij’ gebruiken en geen directe rede. Waar deze techniek in het spel alleen een boeiend contrast opleverde, vond ik hem in de samenspraken te gekunsteld werken. Het effect van observeren verdween naar de achtergrond en het idee van een moeizaam trucje bleef over. | |
[pagina 601]
| |
Dat neemt niet weg, dat ik Aus der Fremde bij tijd en wijle een razendknappe voorstelling vond.
Het Foolsfestival ligt meer in de lijn van provo, hippies, underground-cultuur, popfestivals. Het ‘foolschap’ lijkt een beetje de zeventiger-jaren pendant van deze jaren zestig uitingen. Dat zou men ondermeer kunnen afleiden uit de geest van verzet tegen de gevestigde culturele waarden die zeker op het festival aanwezig is en die zich dit jaar vooral uitte in vele beeldende kunstwerken van afvalstoffen op het festivalterrein. De fools laten zien dat de theaterkunst zich zeker op straat kan afspelen en niet gereserveerd hoeft te blijven voor de toneeltempels die schouwburg heten. Zeker toen het festival zich nog in het hartje van Amsterdam afspeelde en er ondermeer in het Vondelpark voorstellingen werden gegeven, toonden de fools aan dat straattheater nog altijd mogelijk is en ook nog bestaat. Door, zoals dit jaar, het hele gebeuren te laten afspelen op een afgesloten terrein, de verlaten hallen van de Amsterdamse Droogdok Maatschappij, omgeven door hekken en alleen toegankelijk na het betalen van f 15,-, heeft de organisatie het festival geïsoleerd en daarom van één van zijn pluspunten beroofd. Of het ermee samenhing is moeilijk te bepalen, maar het buitengebeuren op het A.D.M.-terrein kon mijns inziens op geen enkele wijze op tegen de overvloedige theatermanifestaties in de oude fabriekshallen. De ‘gewone’ experimentele groepen waren daarbij veruit in de meerderheid, tenzij men het fool-begrip zodanig wil opblazen, dat gezelschappen als Baal, Het Werkteater, en vele Nederlandse mime-groepen, hoe goed ook, tot de ‘gekken’ gerekend kunnen worden; fool betekent dan niets meer. Ondanks het feit dat de aankondiging ‘Festival of Fools’ het meest benadrukt werd, lijkt het mij beter het accent te leggen op de aanduiding ‘Théâtre des Nations’. Die titel dekte de lading beter. In totaal bekeek ik zes voorstellingen: Baal met de opera George Sand, People Show met The shredded wheot show, Tukaq Teatret met Inuit, Teatar Roma met Soske/Why, Footsbarn Theatre met Hamlet en Les clowns Macloma met Darling, Darling. Het is slechts een kleine greep uit wat er allemaal te zien was. Over Baal dit toneelseizoen heb ik zo mijn twijfels. Ik heb de indruk dat er de laatste tijd een sterk verloop van spelers en speelsters is en dat de groep op zoek is naar een nieuwe vorm. Voorstellingen als Nekrassov (Sartre) en Freule Julie (Strindberg) gingen in de richting van traditioneel teksttoneel. George Sand vervolgt de lijn van het muziek-theater, de lijn van Orfeus en de Mattheus Passie. George Sand vond ik echter wel heel erg pompeus. Baal heeft toch altijd al de neiging tot effect-theater gehad, maar in George Sand wordt die neiging mijns inziens alleen nog maar versterkt door het effect-bejag dat iedere opera kennelijk moet najagen. George Sand is in de mode. Ik had geen bijzondere interesse voor Sand. Baal heeft die interesse ook niet kunnen wekken. De muziek was van Louis Andriessen, de tekst van Mia Meijer en de regie van Lodewijk de Boer. People Show is al een hele oude groep uit Engeland. Hun theater kan het best omschreven worden als totaal absurd met soms trekken van environmental toneel. Voor The shredded wheat show had men een geheel houten ophaalbrug gebouwd die echt kon ophalen en die reminiscenties opriep aan de ophaalbrug van Vincent van Gogh of de Magere Brug in Amsterdam. Een veel terugkomend gegeven waren stapels dozen graanontbijt die twee figuren uit het stuk op de brug probeerden te krijgen. Af en toe kon men samenhangende handelingen ontwaren, maar vaker was een verband moeilijk aan te geven. Aan het begin van de voorstelling figureerde een heus paard. De kracht van de People Show bestaat hieruit, dat de acteurs en de ene actrice de figuren die zij voorstellen gedurende de gehele presentatie consequent gestalte blijven geven. Daarbij komt dat één van de leden van de groep een clowns-uitstraling, een clowns-motoriek en een valtechniek bezit, die men zelden elders ziet. Wat de People Show brengt, is onzin, maar onzin van een zeldzaam consequent soort. Tukaq meent het heel wat serieuzer. De groep komt uit Groenland en is dus volstrekt onverstaanbaar. Maar theater speelt zich ook nog op een ander niveau af. Het spel begint met spelers die vrolijk ronddansen. Dan komt een witte figuur op die alle dansers in zijn macht krijgt. Zij krijgen witte pakken aan en maskers op. Na een onduidelijk deel volgt de finale strijd tegen de witte figuur, waarin deze evenals de spelers van pak en masker wordt ontdaan. Inuit ( = Eskimo) eindigt met de begindans. Het programma meldt dat het stuk gaat over ‘het zoeken naar eigen oorsprong en identiteit, over de bevrijding van de door vreemde volkeren opgelegde politieke en sociale structuren.’ Ook Teatar Roma is niet te verstaan. De groep komt uit Skopje. Maar meer nog dan bij Tukaq speelt taal bij Roma een ondergeschikte rol. De vijf spelers spelen acht scènes waarvan de inhoud op een stencil wordt aangegeven: koppensneller, slavenhandelaar, Prometheus in ketens, kruistocht, Macbeth, in het concentratiekamp etc. De speelstijl maakt er een eenheid van: die is ongearticuleerd, niet gestileerd, zonder vorm. Het gaat om de intentie en ook daarin is geen nuancering: hard en wreed. Er wordt uitzonderlijk veel energie in de voorstelling gestoken | |
[pagina 602]
| |
Tukag (Foto B. van Dantzig, Amsterdam).
zonder dat de spelers zichzelf verliezen. De acht scènes zijn pieken van energie met ertussenin rustpunten. Soske lijkt nog het meest op een dramatische expressiegroep die aan het experimenteren is. Zelf noemt Teatar Roma Artaud als inspiratiebron; ik denk aan Grotowsky. Verreweg de mooiste voorstelling maakt het Footsbarn Teatre. Vandaar dat de tent waarin de groep speelt voortdurend uitverkocht is. Hun Hamlet is nauwelijks meer een interpretatie te noemen, maar kan men beter karakteriseren als een manier van theater maken. De interpretatie lijkt helemaal niet belangrijk, het gaat om het spel dat naar aanleiding van het stuk is ontstaan: een vreemde kruising tussen spannende Indianenverhalen en de geheimzinnigheid van het oosten. Het is typisch zo'n voorstelling waarin allerlei kleine details aandacht hebben gekregen zonder dat dat bedacht of gekunsteld aandoet. Het podium is een vrij kleine, hellende cirkel. Ondanks de geringe afmetingen wordt de Hamlet, zij het in bekorte versie, op en om dat podium gespeeld. Maar ook de bekorting is slim gemaakt. Eén ding wordt uit de voorstelling duidelijk: Hamlet houdt van zijn moeder en haat daarom zijn stiefvader. Teleurstellend zijn Les clowns Macloma uit Frankrijk. In Darling Darling zitten ideeën genoeg en de clownstechniek is voldoende aanwezig, maar alles wordt door de vier Macloma-clowns veel te veel uitgesponnen. Een nummer in, voor en rond een badhokje duurt ruim een half uur; iedere spanning verdwijnt dan. Gags zijn in zo'n geval niet meer ontlading van die spanning, maar slechts vertoon van technisch kunnen. Les Macloma tonen dan ook veel technische grappen, naar mijn smaak te veel. De clown gaat ten onder in de techniek. Zoals de fool op het festival ten onderging in de massificatie en de isolatie en er voornamelijk een toneelfestival overbleef. Een geslaagd toneelfestival dat wel, gezien de overweldigende publieke belangstelling.
Paul van der Plank. |
|