Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdRik Slabbinck fraai geboekt.Rik Slabbincks 65ste verjaardag werd onderstreept met een geslaagde retrospectieve in galerij Campo te Antwerpen en met een niet minder geslaagde monografieGa naar eind(1), waarvoor Gaby Gyselen de tekst leverde. Het werd een boek dat inmiddels ook als boek, als object werd geprezen en bekroond. Papierkeuze (mat houtvrij kunstdruk), lettertype (de onvolprezen Garamond), lay-out (Boudewijn Delaere) en de hele afwerking (Lannoo) maken deze publikatie op zich al tot een gebeurtenis in de Vlaamse boekenwereld. In zeven grote hoofdstukken volgt Gaby Gyselen het leven en de artistieke evolutie van Slabbinck. Beide zijn overigens niet van elkaar te scheiden. De auteur heeft met zijn schriftuur m.i. de goede positie ingenomen en ook de enig houdbare: ‘Schrijven over een schilder is woorden opstellen tussen zijn werk en de toeschouwer’. Dit is een uitdaging en een zelfgekozen begrenzing, die zich vooral bij zo'n totale benadering van een artiestenleven moet laten gelden. Met waarheid en waarachtigheid als goede begeleiders en met eerlijkheid als lichtende lamp kan een laudatio van die aard deontologisch niet meer misgaan. Gaby Gyselen hanteert deze meesterlijk. Sinds 1938 woont Rik Slabbinck aan een uitkant van Brugge, eertijds Sint-Pieters-op-den-Dijk genoemd, naar Blankenberge toe. De vlakte tussen de stad en de zee ligt, nog altijd redelijk gaaf gebleven, voor het grote atelierraam, in alle seizoenen klaar om geschilderd te worden. In die eerste jaren krijgt Slabbinck steun en wat advies van Constant Permeke, maar hij zal hem in zijn deformaties niet kunnen volgen. In een tijd van expressionisme en animisme en op lokaal vlak van onsterfelijk postimpressionisme zal Slabbinck zijn eigen weg zoeken en vinden. In 1940 wordt een tweede plaats in de Prijs van Rome een eerste erkenning. Er zullen niet veel onderscheidingen meer bijkomen. Belangrijker echter is dat hij reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog een eigen positie inneemt, een kleurentonalisme dat niet fauvistisch is, een vormenwereld die het expressionisme persoonlijk opvangt en verwerkt. Hij ontsnapt gelukkig aan de Brusselse klieken, ondermeer doordat hij in Brugge blijft wonen. Hij breekt zelfs in 1947 met de ‘Jeune Peinture Belge’. Accidentalia die wel hun rol spelen en hun betekenis hebben en die weeral dit ene bewijzen: de eigen weg ligt puurder en dieper in de artiest zelf. Delevoy spreekt in zijn boek over de Jeune Peinture Belge nog over ‘Rik Slabbinck ou la nostalgie d'un classicisme’. Dit classicisme, zo men wil, en vooral de geheel eigen kijk op vorm en op kleurenuitdaging, vinden wij in het Portret van mijn Vader (1948). Met vleeskleur, grijs en wit bereikt de kunstenaar hier een absoluut hoogtepunt van inzicht en creativiteit. Dit blijft dan ook typisch aan hem, dat hij met een sterk gereduceerd aantal kleuren, maar met hoeveel tedere schakeringen, toch steeds tot sluitende oplossingen komt. Zij zijn niet alleen uitingen van zijn eigen kunde, inspiratie en beeldend vermogen, maar ze trekken in hun leesbaarheid ook anderen op en laten ze delen in een vervoering die misschien alleen met abstracte muziek of met zeer etherische poëzie op te vangen zou zijn. Landschappen, stillevens, marines, naakten, portretten (Streuvels, Coopman, Lyr, Teirlinck, Vercammen e.a.) blijven bij uitnemendheid de thematische expressies van deze steeds dieper borende eigen inzet. Dit laatste, dit stelselmatig versoberen en iegelijk verrijken van compositie en koloriet is sinds de jaren vijftig de duidelijke stempel geworden van schilderijen als Stilleven met vruchten (1953), De Jan van Eyckplaats te Brugge (1953), Het park te Brussel (1956), Het bos (1957), De Familie (1959), blijvende stapstenen in een meer dan veertigjarige evolutie. Dit gehele leven, dit artistieke avontuur, ligt neergeschreven ad vitam in dit boek. Gaby Gyselen deed het op de hem eigen zeer accurate wijze. Het hoort ook zo. Kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing lijden al genoeg onder onkunde of amateurisme. Maar de auteur gaat natuurlijk wat verder; hij geeft af en toe een eigen oordeel weg, steeds getuigend zowel van inzicht als | |
[pagina 598]
| |
van eruditie en hij doet dit altijd in een warme taal, met woordimpulsen die soms aan verftoetsen doen denken. Achter in het boek is nog een boeiende fotoreportage uit het leven van de kunstenaar opgenomen, een lijst van de belangrijkste tentoonstellingen, een juiste en adequate bibliografie, een samenvattende tekst in het Duits en het Engels (het boek verscheen tegelijk ook in het Frans in een vertaling van Marc Eemans) en een onmisbare index. Wij leven in een tijd dat ongeveer ieder artiest zijn boek moet (of wil) hebben. Een soort welvaartsfenomeen, ook. Slabbinck heeft er lang op moeten wachten - er zijn wel enkele kleinere monografieën over hem verschenen, vroeger van Urbain van de Voorde, Marcel Duchateau, Paul Caso - maar nu zijn boek er is, mag hij er trots op zijn. Hij werd optimaal gediend. Fernand Bonneure. |
|