Kunst in Vlaanderen.
Het ‘boek van de maand’ voor de periode december 1979-januari 1980 was de forse publikatie Kunst in Vlaanderen, samengesteld door dr. Guido Peeters. Zoals bekend is het ‘boek van de maand’ een boekenverkoopformule, waarbij een bepaald boek tijdens een afgebakende periode tegen een veel lagere prijs wordt verkocht (in dit geval 695 fr. i.p.v. 1.195 fr.), een formule die in Nederland al lang gebruikelijk is, maar nu in Vlaanderen ook wordt gehanteerd en blijkbaar met succes. De uitgeverij Elsevier, die dit kunstboek uitgaf, heeft natuurlijk meerdere uitgaven gepubliceerd waarin over kunst wordt gesproken, meerdere encyclopedieën bijv. en zij gaf in de jaren 1958-59 een driedelige ‘Winkler Prins van de Kunst’ uit, die om welke redenen dan ook, totnogtoe nooit meer bijgewerkt werd uitgegeven. Kunst in Vlaanderen kan dan alvast een bijgewerkte vorm worden genoemd van een gedeelte van deze vroegere uitgave. Een indrukwekkende groep medewerkers, velen daarvan specialisten, heeft het boek helpen schrijven. Het bestaat, na een ten geleide van conservator Frans Baudouin, uit drie delen: Compendium, Lexicon, Stedenregister.
In het Compendium lezen wij een kort, boeiend overzicht van Vlaanderens kunstgeschiedenis. Dit moet zeker geen sinecure geweest zijn. Naast de beperking die het begrip Vlaanderen al meebrengt, was het ongetwijfeld niet steeds gemakkelijk ook de historische en stijlperioden precies af te bakenen. Dit gebeurde dan ook niet altijd even secuur; het is altijd moeilijk uit te maken waar bijv. de gotiek begint of de renaissance eindigt, en dan nog in Vlaanderen alleen. Per periode worden de bouwkunst, de beeldhouwkunst en de schilderkunst beschreven en waar het te pas komt ook de grafische kunst en de kunstambachten. Jammer genoeg bevat het boek geen inhoudsopgave, zodat men wel even mag zoeken om uit te maken of en waar bijv. wandtapijten of kantwerk wordt beschreven en waar niet. Bijzonder jammer is het dat in het laatste hoofdstuk Kunst van heden, dat overigens een beknopt en voortreffelijk overzicht biedt van de klassieke vrije kunsten, met geen woord wordt geschreven over keramiek, textielkunst, grafiek en andere ambachtelijke-artistieke uitingen, die toch wel in de kunst van heden een eigen leven leiden.
Het Lexicon (p. 100-282) vormt het omvangrijkste deel van het boek. Het is een hele krachttoer om zo'n 720 lemma's in een lexicon onder te brengen, in hoofdzaak over kunstenaars, maar toch ook over begrippen (abdij, belfort, academie, musea, enz.) en stromingen (maniërisme, animisme). De eeuwige vraag en het grote probleem bij het samenstellen van zo'n lexicon is natuurlijk altijd: wie wel en wie niet? Er konden hier zeker nog een keer of vier zevenhonderd artiesten uit Vlaanderen beschreven worden, maar dit is natuurlijk geen kritisch hanteerbaar argument. De lezer moet zich verzoenen met de namen die hij er aantreft en met de uitleg die wordt gegeven. Deze teksten zelf zijn goed, in de meeste gevallen intelligent geschreven, gematigd kritisch, zeker niet jubelend. Ze geven informatie, beknopt, zakelijk, een korte appreciatie, zoals het in een lexicon hoort. Toch zijn er ook hier een paar bedenkingen te formuleren. Waarom zijn deze teksten niet bijv. met initialen gesigneerd? Waarom moeten cartoon- en striptekenaars in zo'n groten getale en vele met een afbeelding in dit boek staan? Met alle sympathie voor die doorgaans grappige tekentalenten kan men zich afvragen of ze niet beter, bijv. cnder het lemma cartoon, gezamenlijk waren beschreven. Want, waarom dan niet andere grafici zoals afficheontwerpers, etsers, boekdesigners, en waarom dan ook de fotografen niet.
Het derde deel van het boek, een Stedenreglster (p. 284-318) hoort eigenlijk maar half thuis in zo'n boek. Een zestigtal steden wordt hier zeer kort gesitueerd met historiek en voornaamste bezienswaardigheden. Voor zoiets bestaan er volgens mij meer gespe-