zijn drang naar sensualiteit; Sondag de kritische maatschappijvernieuwer in hem.
Voor Sondag krijgen we op dit punt een ondubbelzinnige aanwijzing als we lezen: ‘Ik had soms het gevoel, dat Leopold een veredeld, vervreemd deel was van mijn eigen gespleten persoonlijkheid: het vertikale, transcendentale, beschouwende alter ego van Thomas Belser, dat zich door omstandigheden nooit helemaal had kunnen ontplooien en verwezenlijken’ (pag. 146). Voor de verhouding ego/alter ego valt veel te zeggen. Om te beginnen liggen de overeenkomsten tussen Belser en Sondag voor het opscheppen: ze zijn even oud; ze bezochten dezelfde middelbare school en hadden toen dezelfde interesses; beiden zijn ongehuwd; hun moeders liggen naast elkaar begraven; ze schrijven beiden boeken, die naast elkaar in de etalages liggen; beiden zijn begaan met het lot van de medemens; enz. Daarmee is geheel in overeenstemming het feit, dat Belser zich steeds de mindere voelt van Sondag. Hij ervaart hem als meer erudiete, de meer idealistische en consequentere en integere. De positie van Belser als secretaris van de filosoof wijst op dezelfde verhouding.
Gina is dan de sensuele kant van Belsers karakter. Hoewel hij grote bewondering heeft voor Sondag en zijn betere ik dus graag wil realiseren, geeft hij op een gegeven moment toch duidelijk te kennen Gina te verkiezen boven Sondag, het sensuele te prefereren boven het verstandelijke. ‘Ik moet de rest van mijn leven aan haar besteden, zij is tien filosofen waard’ (pag. 128).
Ondanks deze duidelijke stellingname besteedt Ruyslinck wel 3x zoveel aandacht in zijn roman aan de niet-geprefereerde relatie Belser/Sondag. Hij moet wel erg belangrijk zijn voor een juist begrip van het boek. Daarom, wie is deze Leopold Sondag nu precies? Sondag is een filosoof van joodsen huize, is ongehuwd en leeft temidden van zijn boeken en zwerfkatten. Hoewel hij geen universitaire opleiding heeft genoten, wordt hem een professoraat aangeboden, dat hij echter weigert uit angst in de academische wereld zijn integriteit te verliezen. Immers hij is een non-conformistisch denker, die hevig ageert tegen de corruptie, die hij met name aantreft onder politici en academici, hetgeen vooral tot uiting komt in de rechtbankscène. De samenleving is niet gediend van Sondags scherpe pen en tong. Men veroordeelt hem of legt hem het zwijgen op. Sondag ziet echter kansen voor de mensheid liggen. Hij droomt zoals velen voor hem - Socrates, Aristoteles, Spinoza, Russell, enz. - van een andere, betere samenleving, waarin ieder individu alle ruimte heeft zichzelf te ontplooien. Hij is niet de vijand van het volk, voor wie hij wordt uitgemaakt, maar de vriend en medestander, zo niet leider van allen, die rechtvaardigheid nastreven.
In Leopold Sondag herkennen wij een figuur die in Ruyslincks werk geen vreemde is. Hij is het prototype van de paria-beschermer, die maar liefst in 13 van de 24 maatschappijkritische verhalen of romans een belangrijke rol speelt. Hij is een paria (in dit geval door zijn joodse afkomst), die zich het lot aantrekt van zijn medeparia's, hun spreekbuis wordt in de strijd tegen de corrumperende machten en vooral hun troost door zijn lotgenoten te wijzen op een utopische samenleving, waarin zij meer kansen op geluk zullen hebben. Daarom kan het compositum paria-beschermer uitgebreid worden met de aanduiding profeet. En omdat de vigerende machten in de samenleving niets van zijn kritiek moeten hebben, wordt hij uitgestoten, het zwijgen opgelegd of voorgoed tot zwijgen gebracht. De intentie van de pariabeschermer met de reactie van de maatschappij daarop levert dan het type dat wij omschrijven kunnen met: paria-beschermerprofeet-martelaar. Het zou in de beperkte ruimte die aan dit artikel is gesteld, ons te ver voeren om deze sleutelfiguur uit Ruyslincks oeuvre geheel uit de doeken te doen. De belangstellende lezer verwijzen wij daarvoor naar onze monografie over Ward Ruyslinck, opgenomen in de reeks Grote Ontmoetingen, die wordt uitgegeven bij Orion te Brugge. Hoe staat het nu op dit punt met Sondag. Belser noemt hem op pag. 23 ‘de wegbereider, de jeugdige vader van de nieuwe dialectiek’ en als hij Sondag in Parijs hoort spreken, denkt hij: ‘Hij was een man die op bekeringen aanstuurde, en niet op discussies. Er waren debatters genoeg vandaag; deze tijd zat dringend verlegen om profeten’ (pag. 174, 175). Zelfs de traditionele verwijzing naar de messiasfiguur ontbreekt hier niet, blijkens de overweging van Belser, direct na zijn eerste ontmoeting met Sondag: ‘Ik was ààngeraakt (). Ik zou niet durven zeggen,
dat ik mij voelde als Paulus, op weg naar Damascus verblind door het licht van de genade,
maar ik zou ook niet durven ontkennen dat de neiging bij me opkwam om in Leopold een messiaanse figuur te zien’ (pag. 36). Voeg daarbij zijn joodse afkomst en zijn ongehuwde staat en we kunnen Sondag zonder blikken of blozen opnemen in de rij van paria-beschermersmessiassen. We zouden Sondag zelfs de kampioen paria-beschermer kunnen noemen, omdat hij vooral met kop en minder met schouders boven zijn collega's uit de vroegere werken uitsteekt. Immers, er is hier weinig meer over van de labiele, vertwijfelde paria-beschermer uit de eerste werken van Ruyslinck (De stemmer, De pogrom, Het dal van Hinnom, Het reservaat, enz). Zeker, hij werd steeds mondiger en kon ook beter carrière maken, maar tot meer dan leraar