baar. ‘Een schaduwwereld, parallel aan alles wat ze doet, of die de hare ondergraaft. Als de beide werelden elkander raken, vloeit er bloed’ (28).
Part twee, Parijs, beslaat twee zaken: Camilles staat van dienst bij BZ, en Serge. Buitenlandse Zaken verplaatst haar: ze krijgt een ander land. Op de manier die de werkelijkheid het meest veraf ligt: ze krijgt andere papieren, andere documenten. ‘Bij nader onderzoek blijkt het dossier gewoon over hetzelfde werk in een ander land te gaan ’(74). De woorden blijven dezelfde en beschijnen toch andere coördinaten. Er is geen reële relatie tot elk land, er zijn alleen maar papieren, onwerkelijke relaties.
Ook haar relatie tot Serge wordt in termen van ruimtelijkheid beschreven. ‘Beiden, in wezen gereserveerd en misschien van huis uit niet verwend, hebben beseft dat ze deel hadden aan iets biezonders, dat ze een vrijstaat waren binnengeglipt, waartoe het bijna onmogelijk is toegang te krijgen’ (31). Zij kent hem van voordat hij met Denise trouwde. Nog steeds gaan ze met elkaar naar bed, in het geheim, vlug en heftig. Serge heeft met Denise een relatie die niet in termen van ruimte maar in termen van tijd wordt beschreven. Hij is gefascineerd in Denises familieverleden. ‘Ik ben’, zegt Denise, ‘voor Serge een soort tunnel naar het verleden’ en zij weet heel goed dat die tunnel hem boeit, meer dan haar eigentijdse ik. Tot Serges tevredenheid wonen zij in een heel oud appartement dat een tante haar heeft nagelaten. Serge werkt aan boeken over het verleden van haar familie, teruggaand tot 1480. Hij interviewt oudooms (‘als hij de oude tante had kunnen interviewen, zou het een dubbelrecitatief geworden zijn. Die had vast iets heel anders te vertellen gehad’, zegt Denise). Het is een reconstructie tot in het onherkenbare toe. Serge doet in zijn genealogieboek met Denises verleden wat Camille moet doen met ‘haar’ landen: papieren werkelijkheden scheppen die maar nauwelijks raakpunten hebben met wat echt is.
Op nog een andere, subtielere manier geeft Luccioni in dit deel het thema ‘woorden vervormen meer dan dat zij echt weergeven’ gestalte: Nergens anders in dit boek is er zoveel sprake van de media als hier: Serges boeken komen op tv, ze kijken vaak films en bediscussiëren die, nu en dan staat de radio aan en flarden nieuwsberichten komen door. ‘Als ze de volgende ochtend de radio aanzet, hoort ze dat president Robert Kennedy ternauwernood aan een moordaanslag is ontsnapt. Sinds Edward bij Chappaquiddick is verdronken, lijkt Robert een getekend man. Je vreest dat het puur een kwestie van tijd is. Hij is in ieder geval ongelooflijk volhardend geweest. Pas in 1980 is hij voor het eerst gekozen’ (62). De lezer krijgt een gevoel dat dit net niet kan. Door het noemen van het jaartal, en het schuiven met namen zet Luccioni dat wat werkelijk lijkt op losse schroeven.
Deel drie beschrijft de vakantie in Zuid-Frankrijk. ‘De reis naar het Zuiden is eigenlijk elk jaar een reis terug naar het verleden, terug naar ons kinderleven, of zelfs naar het leven van de vorige generatie. Vroeger vond ik dat iets hartverwarmends hebben, iets van: kracht putten uit oude vertrouwde bronnen, om dan het grotestadsleven weer aan te kunnen. Maar nu vind ik het iets beklemmends krijgen’ (102). Voor Denise en Camille is deze ervaring gekoppeld aan wat bij vrouwen zo typisch heet ‘de overgang’. (Luccioni gebruikt dit woord niet; ik gebruik het hier, duidelijkheidshalve).
Serge, de Dritte im Bunde, kent uiteraard deze overgang (‘tunnel’, ‘tussengebied’, Luccioni's altijd weer ruimtelijke aanduidingen van tijdgebonden gebeurens) niet. Hij voelt zich dan ook letterlijk buitengesloten, een kleine jongen die van niets weet: ‘Het is gewoon een climacterische wijventroep (...) Al dat gesmoes en gesmiespel, een ware heksenketel. Jullie zijn een stel uterucraten, matriarchen, weet ik veel, maar je hoeft niet te denken dat ik het niet doorheb, en dat je mij nu verder als een snotneus kunt behandelen’ (117). Ze hebben het hem niet uit kunnen leggen. Als een soort troostprijs spelen ze hem de partiarch van de familie toe, voor een interview. En veel familiedocumenten. Maar géén echt contact (en hiermee komt het thema ‘woorden’ weer aan bod): ‘Levende woorden zijn voor Serge dynamiet. Net doen alsof er niets gebeurd is, en vooral of er niets gezegd is. Hij vindt het woord, in subtiele schakering, in kronieken en brieven...’ (119).
De problemen rond ‘onwezenlijkheid’ bereiken een climax in het vierde deel van het boek, waar Serge gewoon doorgaat met woorden op papier, maar waarin de vrouwen een existentiële verandering aan elkaar doormaken. Wezenlijk voor hen is dat die veranderingen beginnen met trivialiteiten, kleinigheden in het oog des heren: Denise die overgaat op een nieuwe gezichtscrème, Camille die terug in Parijs als nooit tevoren zo sterk het onrustige spanningsveld voelt van geen vakantie meer, en nog niet aan het werk te zijn. In deze tijd vallen zij en Denise elkaar volstrekt natuurlijk in de armen, en beginnen ze met elkaar te slapen. Ze wissen de man niet uit, maar vagen hem naar het tweede plan.
De combinatie thema ruimte en parallel wordt nog eens op de oude manier hernomen als Luccioni pal na dit nieuwe gebeuren tussen de twee vrouwen, schrijft: ‘Nadat ze op het (Denises, HvB) Ministerie een tijdlang een soort pas op de plaats beoefend hebben, moet er nu hard gewerkt worden om de nieuwe verhoudingen te karteren. De nieuwe