der worden’, want hij kan lekken slaan in de (traditionele) taal (31) of hij kan haar even uit haar hengsels lichten (37). De kracht van het woord kan vernietigend werken, als de dichter, die intuïtief-taalscheppend werkt en niet objectief-ontledend zoals de wetenschapsmens, haar mysterie bewaart en het gedicht zelf iets laat doen. Willem M. Roggeman zet zich zowel af tegen de romantische opvatting van de inspiratie, in het ironische Het mechanisme van de inspiratie (33), als tegen het neo-realisme, in het persiflerende Matinaal (35). Ofschoon de dichter, de vinder van beelden, weet dat hij, zoals reeds aangestipt, nooit het laatste woord zal hebben, moet hij steeds opnieuw beginnen. Daarom relativeert Roggeman het ‘ik’, o.a. door een confrontatie met de grote cultuurmomenten in Een fata morgana in Vlaanderen (47), tevens titel van de derde cyclus. In deze bundel treedt het ‘ik’ trouwens meestal als een ‘hij’ op. Dit vermogen tot relativeren, het bewustzijn van ruimte en tijd, heeft aan de poëzie van Roggeman, vooral in de laatste cyclus Het onzichtbare licht, een kosmische draagwijdte gegeven. Enerzijds weet hij zich slechts een schakel in de geslachten: ‘alles wijst erop, / generaties geleden was ik reeds in aantocht’
(39). Van de andere kant beseft hij ook dat de eros en de logos het enige,
tijdelijke verweer vormen tegen de dood. Deze thematiek wordt in de mooie slotgedichten hernomen. Binnen de contouren van dit weten schept de dichter zich een droomwereld, een oase, een gebied waar hij zich menselijkerwijze veilig voelt.
Het is immers precies ‘het onzichtbare licht’ dat de dingen voor ons in hun vergankelijkheid blootlegt en met een onuitsprekelijke weemoed vervult. Marco Polo is in Venetië, symbiose van schoonheid én verval. De dichter bevindt zich op deze aarde. ‘In het ei zit alle wijsheid geborgen’ (65). Het leven speelt zich af tussen de polen van geboorte en dood. Toch gaat Roggeman niet ten onder in een bodemloos (cultuur)-pessimisme. Ofschoon alles gedoemd is tot chaos en verval, ontstaat er uiteindelijk toch een orde, die door een kosmische wetmatigheid gedicteerd wordt. Wat je ook doet, je komt erin terecht. Daarom besluit Roggeman zijn in vrije verzen geschreven bundel met een sonnet, waarvan hier de slotstrofen volgen. De ironie in het woordspel is tot in het laatste vers aanwezig:
De mens vergeet soms wat hem griefde,
verdoofd door angst, pijn of chloroform
maar toegedekt met de mantel der liefde.
Hij weet nu dat vuur zuivert van elke smet
en dat alles toch weerkeert naar zijn vorm.
Zo net ontstond zelfs ei zo na een sonnet (67).
De poëzie van Willem M. Roggeman is niet muzikaal, maar teert op de verworvenheden van zijn omgang en vertrouwdheid met de hedendaagse plastische kunsten. Vele verzen zijn a.h.w. kleine, door het licht bepaalde schilderijtjes en vallen op door de kleurrijke, soms surrealistisch getinte beelden. Zowel omwille van deze picturale kwaliteiten als om de zinvolle inhoud is Marco Polo in Venetië een waardevolle bundel, ongetwijfeld één van de betere die in de afgelopen jaren bij ons verschenen zijn.
Rudolf van de Perre.
(1) Willem M. Roggeman, Marco Polo in Venetië, 's-Gravenhage/Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1979, 69 blz. (alleen de rechterpagina's werden bedrukt).