daarna zou komen te maken met het leven hier? God, herinnert zich de libel met diafane vleugels dat zij sprinkhaan is geweest, herinnert zich die prachtige vlinder dat hij ooit rups is geweest? Hij is eerst rups geweest, waarschijnlijk lelijk, en schadelijk, hij heeft veel groen opgegeten natuurlijk. En dan wordt je vlinder, je krijgt ineens vleugels, met alle kleuren van de regenboog, het pauwoog. Verander je dan helemaal? Er is daar een continuïteit die moeilijk beschrijfbaar maar heel reëel is’. Dat het boek netjes als een cilinder getekend is, blijkt ook al uit de structuur: het tijdsverloop van maandag tot zondag - waarna opnieuw een maandag moet volgen; de zeven noten die de muzikaliteit van ieder hoofdstuk bepalen, van do tot si - na de si uiteraard een nieuwe do. De muzieknoot ‘do’, het eerste woord van het boek, kan men door allerlei connotaties relateren aan zowel de geboorte als de dood. Kemp zegt daar zelf over: ‘Kijk: die do heeft te maken met dood, do, daar zit al dood in. Het eerste woord dat in het boek staat, is ‘dood’ en het gebeurt al vóór de geboorte. ‘Do do do doet de toets de bastoets...’ De do heeft met dood te maken maar terzelfdertijd is het ook dodo, is het een slaapliedje. ‘Schlaf ein mein Prinzchen schlaf ein’ volgt onmiddellijk erna in de tekst. Het is ook ‘dodo kindje doe do slaap en doe je oogjes toe’, enz. De betekenis van die do in ons bestaan is zowel die van het geboren worden, van in de wieg liggen, als van de dood’. Alle noten bepalen niet alleen muzikaal maar ook thematisch de episode waarvan ze de eerste klank vormen: (1) do (slaapliedje, geboorte, schepping, ruimtelijke orde); (2) re (re-aliteit, politiek); (3) mi (mi-litair, oorlog, geweld); (4) fa (Fa-belta, geld, economie); (5) sol (sol-emio,
Sol-ange, liefde); (6) la (la-jietjoelala, kunst-als-geneeskunde,
geneeskunde-als-kunst); (7) si (si-cut erat in principio - het einde van iedere psalm, dood en verrijzenis, niet-ruimtelijke orde).
De zeven thema's zijn de thema's van zeven levensepisoden van ieder zeven jaar, maar meteen ook de zeven thema's van de geschiedenis van de mens in de tijd en de handelingen van de mens in de actuele ruimte. In feite wordt elk thema in drie tekstniveaus aangesneden, die verticaal volledig rijmen. Zo bekom je een raster van 7 × 3 teksten. Je kan het boek dus tot driemaal toe horizontaal lezen (de drie tekstbanden) en tot zevenmaal toe verticaal (de zeven hoofdstukken). De middelste tekst is de belangrijkste, maar deze taalstroom wordt ingebed tussen twee oevers: bovenaan lopen zeven ‘eeuwige’, ‘brokaten’ teksten door, die stijf staan van betekenis; onderaan wordt een nieuwsband afgerold van zeven journalistieke teksten, die overigens door de stervende journalist (B.K.) werden geschreven. Het is trouwens duidelijk dat de teksten bovenaan ook behoren tot de gestockeerde kennis van de journalist. De stervende hoofdpersoon blijkt zich te bevinden in een spanningsveld tussen eeuwig en ogenblik. In de zeven ultieme dagen die hem nog gegeven zijn, zijn Goede Week, vloeit een taalstroom door zijn zich ontbindend brein, waar in hem broksgewijs héél zijn leven ontrold wordt. Hij kan nu de heldere en duistere uren tellen en de som maken van zijn bestaan. Dat is dan zijn persoonlijk laatste oordeel. Terzelfdertijd neemt hij echter afscheid van wat de wereld voor hem betekend heeft. In Het weekdier wordt een danteske poging ondernomen om de hele mens te vatten op de achtergrond van eeuwigheid en ogenblikkelijkheid. Kemp verklaart: ‘Dit is de encyclopedische intentie van het boek, zo'n hele wereld willen oproepen, wat natuurlijk crazy is: je kunt niet de hele wereld oproepen in 7 × 21 bladzijden, maar met dat heilige getal kun je tenminste aantonen dat er een poging is geweest om dit te doen, je kunt het
natuurlijk nooit samenvatten, je kunt de oceaan ook niet vangen in een klein kuiltje water,
maar toch blijft het een poging om een synthese te brengen van wat bestaat, het leven, de wereld, hoe we zelf geweest zijn. Een negatieve encyclopedie, een encyclopedie als testament. Een beetje zoals Dante doet in zijn Divina Commedia, natuurlijk ook maar een poging, het zijn 99 zangen plus één, ook een netjes uitgemeten becijferde structuur waarbinnen hij dus een encyclopedie wil ophangen’. Terloops: Dante is ook voortdurend present in het refreinmatige terugkeren van ‘dan te dan te dan te’ en in de tussenzin ‘al lig je hier je...’ (Alighierie). De poging om microen macrocosmos te laten samenvallen blijkt ook al uit de zevenvoudige betekenis van de titel: het weekdier betekent de journalist, de inktvis (ook wel de schrijver die zich beschermt met wolken inkt), de baby, het goede-weekdier (het verrezen lichaam), de tong van de stervende, het vrouwelijke geslacht, dit boek.
Als men het boek horizontaal wil lezen, begint men best met de middentekst. Daarin moet de lezer ‘waden in windels woorden in rafels taal strooisels confetti in de maling flarden klank’. Het is inderdaad een muzikale taalstroom, een ‘partituur’, een ‘fuga’. Het is een partituur voor de lezer, het is een fuga als compositie: de stemmen vluchten voor elkaar weg in het oneindige. De taal krijgt steeds meer vat op de stervende journalist, steeds minder slaagt hij erin vat te krijgen op de chaotische maalstroom die zijn arme brein teistert. Maar vooral naar het einde toe bezorgt de taal hem ook heerlijke momenten van volmaakte rust en sereniteit. Hij wordt dan Ikaros en komt aan in de zevende hemel. De taal speelt een erotisch spel, waarnaar de