Literatuur
‘Het verzonkene’ van Jeroen Brouwers.
Wie zich de laatste jaren enigszins op de hoogte heeft gehouden van wat er door en over Jeroen Brouwers geschreven werd, zal het zijn opgevallen dat dit schrijverschap in ieder geval een steeds duidelijker ‘plaatsbepaling’ met zich brengt, zowel van de zijde van de auteur als van zijn besprekers.
Steeds meer leek het alsof Brouwers zich tegen personen en/of groepjes richtte - Weverbergh, Vlamingen/Luijters, Noordnederlandse verloedering - maar telkens opnieuw kwam naar voren dat hij zich niet alleen tegen maar ook vóór iets inzette, en dat laatste vooral heeft ervoor gezorgd dat er geen twijfel meer hoeft te bestaan over de belangrijke plaats van Brouwers in 1980.
Als we alle polemieken vergeten die zich vóór die tijd hebben voorgedaan; als we alles van Jeroen Brouwers vergeten van wat hij vóór die tijd schreef; als we van Jeroen Brouwers alleen maar het boek Het verzonkene voor ons nemen dat (ook) als nieuwjaarsgeschenk 1980 aangeboden werd; kortom, als we alles hebben laten bezinken of verzinken van voordien, dan is er geen enkele reden om nog langer te meieren of te mekkeren, want Het verzonkene bezit op zichzelf al voldoende vuur om ons járen aan te warmen.
‘...vuur nu.’ Zo begint het eerste ‘hoofdstuk’ dat ook nog de titel Het vuur. De chaos heeft, precies zoals het laatste ‘hoofdstuk’, maar daaraan gaat het woordje Boekstaving vooraf. Het vuur, de chaos, is geboekstaafd aan het einde - te boek gesteld, in drukletters vastgelegd - en tóch komt er nog geen einde aan het vuur. Lees maar: ‘Kom, ik maak een vuur...’ (blz. 139).
Ik begon met het over de ‘plaatsbepaling’ van Jeroen Brouwers te hebben en ineens zitten we er middenin. Het verzonkene laat vanaf het begin alle mogelijke ‘mist’ optrekken, de ‘mist’ waarin zoveel lezers en critici hebben rondgedoold, de ‘mist’ waaraan Jeroen Brouwers zélf ook telkens weer ten prooi valt, ook in dit boek. Heel het boek gáát daarover en over niets anders:
‘...vuur nu. In de dichte grijsheid wordt opeens iets zichtbaar, een tafereel:’ En wát wordt er zichtbaar in die dichte grijsheid, die ‘mist’? Juist: er doemt vuur op, er is een vuurgloed. Voor de ‘mist’ komt het ‘vuur’ in de plaats. Het hellevuur of het (zuiverende) vagevuur? In ieder geval mag de ‘ik’ (nog) niet naar binnen:
‘Vóór de gloed staat het silhouet van een gestalte, die zijn beide armen opheft en ermee begint te zwaaien, langzaam, bezwerend: ik moet stoppen.’
En vanaf dat moment zet de tragiek van dit boek zich pas werkelijk in beweging: de ‘ik’ is gedoemd het ‘vuur’ vanuit de verte, vanuit de droom, de ‘mist’, te blijven aanschouwen, vanuit Poelau kapok. (‘Poelau kapok is kapokeiland. Dat wat achter dichtgeknepen ogen ligt, dromenland’).
Als Jeroen Brouwers - alleen al op de eerste bladzijden van het boek - het ‘verzonkene’ naar boven gaat halen, dan is hij met niets anders dan met zijn eigen ‘plaatsbepaling’ bezig, en ook nu weer zullen de besprekers er niet omheen kunnen: Jeroen Brouwers dwingt tot een plaatsbepaling, een duidelijke stellingname in de chaotische wereld die hij zichzelf en zijn lezer presenteert, en waar hijzelf op een geraffineerde manier orde in aanbrengt.
Er zijn in grote lijnen twee plaatsbepalingen van de lezer/criticus mogelijk; beide zijn plaatsbepalingen van Jeroen Brouwers zelf, neergelegd in zijn Aantekeningen aan het einde van het boek, op blz. 145.
- Het verzonkene is mijn reactie op (onder andere, maar wel in hoofdzaak) het artikel Panoptikum, Het subjektivisties proza van de jaren zeventig door Anthony Mertens, gepubliceerd in Raster, nr. 9, 1979. Ik wenste op dit artikel te reageren als romanschrijver èn als polemist, in welke mijn beide hoedanigheden Anthony Mertens mij kritiseert.
Het verzonkene bevat citaten uit recente werken van schrijvers van ‘ander proza’, schrijvers die zich in het blad Raster hebben verenigd, en namens wie Anthony Mertens blijkbaar het strijdveld heeft betreden’. (Volgen de namen van Lidy van Marissing, Sybren Polet, Daniël Robberechts, Jacq Firmin Vogelaar plus enkele titels).
Met deze gegevens kan de lezer/criticus wat doen; minstens een eigen standpunt bepalen, t.a.v. het gelijk van Jeroen Brouwers in zijn polemische reactie (a) en de waarde van Jeroen Brouwers, in dit geval, als romanschrijver (b). Twee ‘visies’, ik zei het al, die Jeroen Brouwers zelf op een presenteerblaadje aanbiedt en die dan ook tot de meest voordehandliggende reacties van lezers/critici geleid hebben:
a. 1. Positief t.a.v. het polemische; |
a. 2. Negatief t.a.v. het polemische; |
b. 1. Positief t.a.v. de roman; |
b. 2. Negatief t.a.v. de roman; |
c. 1, 2, 3 enz. Mengsels van a. 1 t/m b. 2. |
Als we alle reacties nog eens goed doorlezen, komen we tot de conclusie dat Het verzonkene niets is dan wat Jeroen Brouwers erover zegt in het hierboven aangehaalde citaat. De lezer/criticus licht dat daarna nog even toe aan de hand van enkele ‘voorbeelden’ en sluit ‘de zaak’ vervolgens af door al of niet een eigen mening te geven. Zijn plaats ligt daarmee vast. Sela sela sela.
Maar, lieve lezers, dáár heeft Jeroen Brouwers zijn boek toch niet voor geschreven? Het is toch vanaf het begin al duidelijk