Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 562]
| |||||||||||||
Ruimte, de kortstondige geschiedenis van een tijdschrift
| |||||||||||||
Inleiding.De laatste jaren valt een toenemende belangstelling waar te nemen voor literaire tijdschriften uit het begin van deze eeuwGa naar eind(1), hetgeen terecht is daar het literaire en/of culturele tijdschrift een boeiend verschijnsel is. Veel meer dan de ‘echte’ literatuur weerspiegelen de tijdschriften de veranderingen in de maatschappij. In tegenstelling tot de roman of de dichtbundel is het tijdschrift in staat snel te registreren wat er gaande is in het kultureel en maatschappelijk leven. Eén van de tijdschriften die alert reageerden op de tijdsomstandigheden was Ruimte. Ruimte was een Vlaams cultureel tijdschrift dat verscheen in de jaren 1920-1921 en dat vaak wordt gekenschetst als de typische vertegenwoordiger van het humanitair expressionismeGa naar eind(2). Echter naast de literaire bijdragen zijn het vooral de politieke essays en commentaren die om de aandacht van de lezer vragen, met name degene die betrekking hebben op de Vlaamse zaak. In onderstaand artikel zal de relatie tussen kunst en politiek binnen het tijdschrift nader bekeken worden of met andere woorden: zijn de idealen van het humanitair expressionisme te verbinden met de politieke idealen van de Ruimte-medewerkers? Om de idealen en ideeën van de Vlaamse jongeren beter te kunnen begrijpen, is het wellicht nuttig om even de situatie waarin Vlaanderen vlak na de Eerste Wereldoorlog verkeerde in herinnering te roepen. | |||||||||||||
Vlaanderen in de jaren 1918-1919.Op elf november 1918 werd de wapenstilstand tussen België en Duitsland gesloten. Het duurde echter geen drie maanden voordat het de Vlamingen duidelijk werd dat geen enkele van hun oorlogsdromen van een zelfstandig Vlaanderen in de nabije toekomst werkelijkheid zou worden. Er heerste diepe ontgoocheling onder | |||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||
de Vlamingen: ze hadden veel verwacht van de vrede, maar ze werden afgescheept met vage beloften en machteloos moesten zij toezien hoe Vlaanderen weer achteruitgesteld werd. Bovendien barstte er een hevig anti-Vlaamse reactie uit tegen alles wat maar enigszins naar activisme rook. Voor menig flamingant wachtten vele jaren celstraf, voor enige zelfs de doodstraf; daarnaast waren er vele die voor een vrijwillige ballingschap in Nederland of Duitsland kozen. De wederopbouw van het Vlaamse leven leek voorgoed onmogelijk: de Vlaamse Beweging vormde immers geen strijdbare eenheid meer sinds het activisme de tegenstellingen binnen de Beweging had verscherpt. De polarisering had de Vlaamse Beweging een zware slag toegebracht die zij slechts langzaam te boven zou komen. | |||||||||||||
Kentering.Tijdens de bezettingsjaren was het Vlaamse leven stil blijven staan, toch zien we al spoedig na de oorlog op alle gebied het Vlaamse bewustzijn weer doorbreken. Hoe dit op het vlak van de eigenlijke partij-politiek tot uiting kwam, is in het bestek van dit artikel niet van groot belang, wij richten ons in de eerste plaats op het kulturele aspekt van deze opleving. We mogen niet vergeten dat het kulturele leven van oudsher nauw met de Vlaamse Beweging samenhing! Onder de Vlaamse kunstenaars van de nieuwe generatie (geboren rond 1900) kwam een duidelijk besef van de sociale nood waarin het gewone volk verkeerde. Zij beseften dat zij de barricaden op zouden moeten om aan de ellendige toestand een einde te maken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen zij een kans: in het activisme keerden zij zich tegen de Belgische regering die volgens hen schuldig was aan de uitzichtloze situatie. Hun nationale en sociale bewogenheid bracht de dichters in de strijd en in de politiek. In dit opzicht vertoonden zij een grote tegenstelling met de vorige generatie kunstenaars, de groep Van Nu en Straks waartoe onder andere August Vermeylen en Cyriel Buysse behoorden, die dachten door middel van het schrijven van een mooi volksboek de Vlaamse massa kultureel te verheffen. Hiervan was de jongere generatie afkerig; zij verwierp nadrukkelijk en heftig de individualistische levenshouding van Van Nu en Straks en de vormcultus die daaruit voortvloeide. De jonge dichters wilden hun nationale en sociale gevoelens in hun werk uitdrukken. De poëzie werd het medium om misstanden aan de kaak te stellen, om op te roepen tot de strijd voor de vernederde Vlaming, om het geloof in een betere wereld te verkondigen en om de verknochtheid aan het Vlaamse vaderland te bewijzen. Dit doel kon alleen bereikt worden wanneer het werk direkt tot de geest en het gemoed van de lezer zou spreken en daarom koos men voor het vrije expressionisme om op duidelijke, directe wijze uitdrukking te geven aan de nieuwe levensinzichtenGa naar eind(3). Tot deze jonge kunstenaars behoorden onder andere Paul van Ostaijen, Wies Moens, Gaston Burssens, Maurits van den Moortel, Victor Brunclair en Marnix Gijsen. Tijdens de oorlog stonden zij samen in het activisme en na de oorlog vonden zij elkaar in het tijdschrift Ruimte dat op initiatief van de uitgever/literator Eugeen de Bock in 1920 werd opgericht. | |||||||||||||
De idealen van ‘Ruimte’.De radicaal flamingantische overtuiging van de jongeren was niet uitsluitend gebaseerd op nationalisme, maar kwam ook voort uit liefde voor de medemens en medegevoel | |||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||
Victor J. Brunclair (o1899) (foto AMVC Antwerpen).
met de verdrukten en de vernederden in de maatschappij, een gevoel dat versterkt werd door het besef van het leed dat de mensonterende oorlog teweeg had gebracht. Hierin stonden de Vlaamse jongeren niet alleen: dit was een algemeen internationaal humanitair gevoel dat gevoed werd door de anti-oorlogshouding (‘Nooit meer oorlog’ was een veel gehoorde leuze en pacifisten droegen het gebroken geweertje op de revers). ‘Wij voelden ons in de eerste plaats flamingant en op de tweede plaats socialist’, vertelt De BockGa naar eind(4) en Gijsen verklaart in Zelfportret dat Ruimte anti-militaristisch wasGa naar eind(5). Echter in de daadwerkelijke partij-politiek heeft geen der Ruimte-dichters ooit gestreden voor zijn ideaal. In een manifest, opgesteld door De Bock, zetten de Ruimte-jongeren hun doelstellingen uiteen; duidelijk werd uitgegaan van een ethische leidregel en werd er bewust een verband gelegd tussen kunst en politiek; kort samengevat kunnen we de volgende beginselen onderscheiden: 1) het volgen en beoordelen van politieke actie en maatschappelijke ontwikkelingen, 2) het oproepen tot bewustwording en verheffing van het Vlaamse volk, ‘Het ontzettend wee dat nog niet van de mensheid is geweken is ons een les, dat wij ons moeten opwerken tot beoordelaars van politieke aktie. Dubbel getroffen ligt Vlaanderen bijna voor dood. Wij zijn een stille stem van een aarzelende morgen (...) Wij willen ons (...) blijven rekenschap geven van de loop van de tijd en ons geluid en onze wil voegen bij die van allen, die een louterende invloed willen uitoefenen op het wereldgebeuren.’ (manifest tweede en derde alinea), 3) op literair en artistiek gebied niet uitsluitend een beperkte theorie huldigen, 4) tevens het belang van de kunst niet overschatten. De jongeren achtten de tijd voorbij dat zij zich konden onttrekken aan de problemen waarvoor zij het Vlaamse volk gesteld zagen. In zijn Repliek op Jonge Vlaamsche Letterkunde (Ruimte, 2 (1921), 105-106) antwoordt De Bock aan Van de Woestijne: ‘Eén van de problemen die ons bekommeren en wel het meest voor de hand liggende en voor ons het dringendste, is het Vlaamse. Wij staan er als schrijvende mensen allesbehalve onverschillig tegenover. Onze houding tegenover dit probleem, voor ons de enig gerechtigde, brengt mede, dat wij in Europa nog wat anders leren zien dan literatuur.’ Hierin zien wij duidelijk de pogingen van de Ruimte-jongeren om de scheiding tussen kunstenaarschap en menszijn op te heffen. Zij verwierpen beslist de ‘ivorentoren-houding’ | |||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||
Wies Moens (o1898) (foto AMVC Antwerpen).
en de daarmee gepaard gaande passiviteit van Van Nu en Straks en de reactie hierop moet beschouwd worden als het belangrijkste aspect van de oprichting van RuimteGa naar eind(6). Enkele auteurs hebben zelfs resoluut hun kunst in dienst van de Vlaamse zaak gesteld, zoals Wies Moens. Moens heeft de grondbeginselen van Ruimte zo idealistisch mogelijk opgevat en getracht te verwoorden. Hij wilde zanger en strijder voor zijn volk zijn en maakte het leven van de gemeenschap tot onderwerp van zijn verzen, bijvoorbeeld: Laat me mijn ziel dragen in het gedrang! / Tussen geringen staan en hun ogen richten / naar boven, en zoals blijkt uit de overige gedichten uit de bundel De Boodschap (1920) waarvan enkele gepubliceerd zijn in RuimteGa naar eind(7). Ook uit het werk van Victor Brunclair spreekt de drang naar wereldverbetering en sociale rechtvaardigheid. Van zijn hand vinden we onder andere een humanitair vers in Ruimte, 1 (1920), 12, genaamd Credo, dat getuigt van een groot geloof in de mensheid. Brunclair was één van de eerste dichters die zich scherp bewust was van de tweeledigheid van de expressionistische dichter, zijn doel was: 1) oproepen tot sociaal-politieke actie; 2) vernieuwen van de dichtkunst. Het einddoel van de politicus en de dichter was uiteindelijk hetzelfde, namelijk een betere wereld scheppen voor iedereen. Brunclair verliet echter al snel de humanitaire thema's, in navolging van Paul van Ostaijen. Paul van Ostaijen liet in zijn bundel Sienjaal (1918) meerdere flamingantische verzen verschijnen, maar in de tijd dat hij meewerkte aan Ruimte had hij de periode van de ‘ethische’ kunst al afgesloten en stond hij afkeurend tegenover poëzie met een boodschap. In 1920 werd hij nog eenmaal geïnspireerd tot het schrijven van een flamingantisch vers naar aanleiding van een tragisch ongeval tijdens rellen op de elfde-julifeesten: In memoriam Herman van den Reeck (Ruimte, 1 (1920), 100). Ook Gijsen en Burssens schreven naar aanleiding van de dood van deze student ontroerend heftige verzenGa naar eind(8). De overige twee gedichtjes van Paul van Ostaijen in Ruimte zijn van expressionistische aard zoals we die kennen uit Bezette Stad. Vlaamsgezindheid en meeleven met de Vlaamse strijd spreken ook uit Loflitanie van den H. Franciscus van Assisië van Marnix Gijsen (Ruimte, 1 (1920), 57-60), waarvan de slotregel bij iedere oprechte Vlaming bekend is: ‘geef aan ons allen en geef aan mij, een vaderland om te beminnen’. Dit retorische gedicht is typisch voor de na-oorlogse gedachtenwereld vol idealen als broederschap, alomvattende mensenliefde | |||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||
Paul van Ostaijen en Jozef Peeters (foto AMVC Antwerpen).
en sociale rechtvaardigheid. De loflitanie wekte in die tijd veel beroering en maakte diepe indruk op de Vlamingen. | |||||||||||||
Het expressionisme in ‘Ruimte’.De ‘nieuwe’ idealen vereisten ook een nieuwe uitdrukkingswijze en de jonge dichters vonden deze in het expressionisme, een kunstvorm die uit Frankrijk en Duitsland Vlaanderen binnenkwamGa naar eind(9). Het humanitair expressionisme kenmerkt zich door een brede, alles omvattende liefde voor de mensheid; de kunstenaar uit zich in strakke taal, recht op de man af, zonder veel omhaal van woorden en zonder zich te verliezen in details. In korte zinnen, kreten zelfs, poogt de dichter de intensiteit van het gevoel uit te drukken; bij voorkeur gebeurt dat in de vrije dynamische versvorm. De beeldspraak is voor een belangrijk deel ontleend aan het leven in de stadGa naar eind(10). Het Vlaams expressionisme had echter een eigen karakter dat voornamelijk lag in de godsdienstige en Vlaamsnationale overtuiging die uitgedragen werd; zo gingen nationalistische idealen gepaard met internationale humanitaire (en pacifistische) idealen. Ruimte was het eerste tijdschrift in Vlaanderen dat aandacht schonk aan het expressionisme en dat expressionistische verzen opnam, maar toch mogen wij Ruimte geen zuiver expressionistisch tijdschrift noemenGa naar eind(11). Daarvoor zijn de omvang en de kwaliteit van het opgenomen expressionistisch werk te gering; in verhouding tot de overige bijdragen van allerlei aard vormt het slechts een klein gedeelte. In aantallen bladzijden uitgedrukt: 37 van de totaal 252 bladzijden worden in beslag genomen door origineel (min of meer) expressionistische poëzie, daarnaast tellen we 12 bladzijden impressionistische en vertaalde poëzie en nog eens 27,5 bladzijden proza, waarvan slechts twee bladzijden expressionistisch te noemen zijn, namelijk Boks van Jos. Leonard (Ruimte, 3 (1920), 44-46). Ongeveer 97 bladzijden worden in beslag genomen door literaire recencies en kunstbeschouwingen. Daarin komt slechts eenmaal het expressionisme ter sprake in een artikeltje over toneel. Overigens is er in Ruimte helemaal geen oorspronkelijk toneelwerk gepubliceerd. Kortom, kwantitatief gezien vormt het expressionisme een klein gedeelte van de opgenomen bijdragen. Kwalitatief gezien mogen we ook concluderen dat we de literaire waarde van Ruimte niet moeten overschatten; het heeft immers geen grote dichters voortgebracht. Van de dichters die gepubliceerd hebben in Ruimte is er nog slechts één wiens naam nu nog voortleeft en wiens werk tot op de dag van vandaag nog gelezen wordt, namelijk Paul van Ostaijen. | |||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||
Jos Leonard, linoleumsnede, in ‘Ruimte’, 2 (1921), p. 90.
Van zijn hand echter vinden we maar vier gedichtjes in Ruimte, daarnaast drie grotesken en twee essaysGa naar eind(12). En dan te bedenken dat Ruimte dikwijls het tijdschrift van Van Ostaijen genoemd wordt! De inhoud van het tijdschrift weerspiegelt nauwelijks de veranderingen die gaande waren in de internationale kunstkringen en met het humanitair expressionisme liep het bijna tien jaar achter op Duitsland. Ruimte was modern, maar beslist niet avant-gardistisch op Europees niveau zoals wel eens beweerd is. Ruimte had zeer zeker een modern en goed verzorgd uiterlijk dank zij de vele grafische bijdragen van onder andere Jan Cantré, Jos Leonard, Jozef Peeters en Paul Joostens. Geen enkele illustratie paste echter bij de tekst, de bijdragen stonden geheel op zichzelf en zorgden door hun diversiteit voor afwisseling. | |||||||||||||
De politieke stellingname in ‘Ruimte’.Van groot belang, m.i. van groter belang dan het literaire aspekt was de politieke stellingname, de Vlaams-sociale tendens zoals die reeds geschetst is in het voorafgaande en zoals die tot uiting kwam in de talloze artikelen en beschouwingen over de taalkwestie, de tegenstelling Vlaanderen-Holland, de mogelijke oplossingen voor de Vlaamse problemen enzovoorts. Ruim 100 van de totaal 252 bladzijden waren gewijd aan politieke en sociale kwesties. Het tijdschrift Ruimte bracht met nadruk naar voren dat het zou blijven reageren op de politieke ontwikkelingen en dat met name op de Vlaamse zaak diende te worden gelet. Het publiek dat De Bock voor ogen stond bij de oprichting bestond hoofdzakelijk uit overtuigde flaminganten en activisten en daarom wilde hij een duidelijk Vlaamsgezinde politiek voeren. Voor dit doel had hij de taalkundige Antoon Jacob en de socioloog Herman Vos aangetrokken, beiden activisten die tot vele jaren gevangenis waren veroordeeld en die tijdens hun medewerking aan Ruimte hun straf uitzaten. Jacob zou het publiek op de hoogte houden van de stand en de toekomst van de Vlaamse Beweging; viermaal publiceerde hij in Ruimte een artikel over de taalstrijd en tweemaal besprak hij de relatie Vlaanderen-Holland. Herman Vos publiceerde essays en besprak boeken over meer theoretische zaken, zoals Devolutie (over de mogelijkheid van een federalisme naar Brits voorbeeld), Socialisme en de Staat en een artikel over de Vlaamse economie. Een interessante beschouwing is Een dekadent Vlaanderen?, waarin hij betoogt dat de vereiste omstandigheden en ontwikkelingsvoorwaarden voor een verfijning in Vlaanderen niet aanwezig zijn door het ontbreken van een hogere stand. Men mag dit de Vlamingen niet kwalijk nemen omdat zij nooit in de gelegenheid gesteld zijn om zich materieel | |||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||
Jan Cantré: ‘Klare fonteinen’, in ‘Ruimte’, 1 (1920), p. 134.
en sociaal omhoog te werken; het socialisme (‘een nieuw sociaal Messianisme’) kan daarin verandering brengen. Vos schreef ook de Ter inleiding in het eerste nummer van Ruimte, waarin hij nog eens de doelstelling uit het manifest onderstreept. Uit alle bijdragen van Vos blijkt zijn sociale bewogenheid die vóór zijn nationalisme kwam. Zijn artikelen zijn goed gefundeerd en duidelijk is zijn sociologische ondergrond te herkennen. Zijn strijdvaardigheid en idealisme zal zeker de jongeren geïnspireerd hebben. Duidelijk is zijn invloed merkbaar op W. de Man (pseudoniem voor Maurits van de Moortel) zoals blijkt uit diens Princiep van de wil waarin hij een openlijke oproep doet tot aansluiten bij het socialisme. (Ruimte, 4-5 (1920), 50-52). Zelfs uit de prozabijdragen in Ruimte blijkt de politieke stellingname van de diverse Ruimte-medewerkers, zo schreef De Bock een feuilleton De Drempel over het ontwakend Vlaams bewustzijn van de jonge intellectuelen waarin in de hoofdpersonen Vos, Jacob en hijzelf te herkennen zijn. Gijsen publiceerde Lof van m'n broer over de verbondenheid met het Vlaamse vaderland en Moens' Celbrieven vormden een ontroerend document-humaine. Hierin zag hij zichzelf als martelaar van de Vlaamse strijd. | |||||||||||||
Het einde van ‘Ruimte’.In oktober 1921 verscheen het laatste nummer van Ruimte. De Bock had de grootst mogelijke moeite gedaan om nog bijdragen van enig niveau bij elkaar te krijgen, maar tenslotte werd het tijdschrift toch opgedoekt. Dat Ruimte slechts twee jaar heeft mogen bestaan is wel te verklaren: de extatische humanitaire roes was uitgewerkt en de jonge auteurs die aanvankelijk een gemeenschappelijk ideaal hadden, bleken toch individuen te zijn die verkozen ieder hun eigen - vaak zeer uiteenlopende - weg te gaan. Het ethisch standpunt was door Van Ostaijen allang verworpen en ingenomen door een esthetische stelregel. Moens ontwikkelde zich tot een star dogmatisch nationalist, Gijsen zou vijftien jaar niets meer publiceren en daarna alleen nog maar proza en Herman Vos had een betere spreekbuis voor zijn socialistische ideeën gevonden in De Ploeg, het orgaan van de Frontpartij. De meeste dichters vonden een nieuw onderkomen in Vlaamsche Arbeid, het tijdschrift van Jozef Muls waarin overigens veel Ruimte-medewerkers al eerder in gepubliceerd hadden. Het samengaan van politieke en artistieke zaken bleek uiteindelijk toch geen haalbare kaart te zijn. | |||||||||||||
Besluit.Ruimte heeft een belangrijke funktie gehad: het heeft aandacht gevraagd voor de nieuwe kunstrichting - het expressionisme - én de Vlaamse zaak. Het is de Ruimte-generatie geweest die Vlaanderen wakker schudde en nieuw leven blies in de kulturele wereld. Ruimte is bewust buiten de perken van de literatuur getreden om | |||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||
voorgoed af te rekenen met de passiviteit van de vorige literaire generatie Van Nu en Straks. Ruimte heeft er op gewezen dat gezien de ontwikkelingen na de oorlog niemand, ook de kunstenaar niet, zich mocht terugtrekken uit de maatschappij. Ook de kunstenaar moest waakzaam blijven en de passiviteit blijven veroordelen, want: ‘Geestelik ontwikkelden in alle landen laten de zuiver materialistische machthebbers steeds begaan en trekken de lijn van hun passiviteit uit de oorlog door, die vaak tot serviliteit ontaardt’ (manifest derde alinea). En juist dat laatste, de serviliteit, zou funest zijn voor de pogingen een nieuwe, betere, rechtvaardiger maatschappij op te bouwen. | |||||||||||||
Gebrulkte literatuur:
|
|