Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Nederlandse taal- en cultuurpolitiek | |
[pagina 454]
| |
Nederlandse taal en cultuur in het buitenlandDe plaats van het Nederduits in de Nederduitse samenleving.In de late middeleeuwen strekte zich over een grote breedte langs de kusten van de Noord- en Oostzee het Nederduitse taalgebied uit, een gebied dat in het zuidwesten begrensd werd door de rivier de Somme en zich in het oosten uitstrekte tot ver voorbij DantzigGa naar eind(1).
Als gevolg van de gang van zaken op het politieke terrein in dit deel van Europa heeft zich in de loop der eeuwen in het westelijk deel uit dit Nederduits een cultuurtaal kunnen ontwikkelen die wij vandaag kennen als het Nederlands. Tegelijkertijd werd als gevolg van de toenemende politieke invloeden de band met de rest van het Nederduitse taalgebied steeds losser om tenslotte zo goed als geheel te verdwijnen. Daardoor heeft de taal in het oostelijke deel in steeds sterkere mate de beïnvloeding van het uit het zuiden opdringende Hoogduits ondergaan, wat voornamelijk te wijten is aan de agressieve cultuurpolitiek van de Brandenburgse keurvorsten, later de Pruisische koningenGa naar eind(2).
En toch, ondanks het feit dat als gevolg van de politieke scheidslijnen die in 1648 bij de Vrede van Munster hun definitief karakter kregen (waardoor de in het westelijk deel gegroeide cultuurtaalGa naar eind(3) zijn invloed niet in oostelijke richting heeft kunnen uitbreidenGa naar eind(4) én ondanks de hierop gevolgde in kracht toenemende druk van Hoogduitse kant door middel van het Pruisische staatsapparaat, heeft het Nederduits toch een plaats in de samenleving in deze gebieden weten te behouden. | |
Onderzoek naar onderwijskundige mogelijkheden.En dat tot op de dag van vandaag. Maar wil deze taal niet in de maalstroom van onze moderne tijd ten onder gaan, dan zal men zich in deze streken ervan bewust moeten zijn dat in toenemende waakzaamheid de wacht betrokken wordt bij dit culturele erfgoed. Uiterst belangrijk is in dit verband dan ook het antwoord op de vraag wat vandaag de onderwijskundige mogelijkheden met betrekking tot het Nederduits zijn. Met het onderwijs staat en valt elke taal, zeker een taal die door velen als één van de tweede rang beschouwd wordt. Over deze mogelijkheden is in 1976 door de Nederduitse Raad in een uitgave van de Duitse Heimatbond een zeer belangwekkende studie verschenen van de hand van Lothar KnollGa naar eind(5). Centraal staat het onderzoek dat gedaan is naar de wijze waarop het onderwijs in de Nederduitse taal en letterkunde kan worden betrokken bij het geheel van het lesprogramma Duitse Taal. Duidelijk blijkt uit deze studie dat de laatste jaren de belangstelling voor het Nederduits op school sterk is toegenomen. Op zijn beurt heeft dit ertoe geleid dat de uitdaging aanvaard is te komen tot een zo verantwoord mogelijke aanpak van het onderwijs in deze taal, een uitdaging die inmiddels gestalte heeft gekregen in een aantal onderzoeken waarvan de uitkomsten vervolgens onderwerp van gesprek zijn geweest op een tweetal congressen. De neerslag van deze beraadslagingen heeft de Nederduitse Raad in december 1970 in de vorm van een verzoekschrift doen toekomen aan de Ministeries van Cultuur van alle Duitse deelstaten die vanwege de betrokkenheid bij dit onderwijs hiervoor in aanmerking kwamen. Om tot een zo zakelijk mogelijk gesprek te komen over deze aangelegenheid, werd het nodig geoordeeld een overzicht samen te stellen waarin in kort bestek de grondslagen van een verantwoorde aanpak werden uiteengezet. Naar mijn mening heeft Lothar Knoll zich op een voortreffelijke manier van deze lang niet gemakkelijke taak gekweten. | |
Nederduits of Platduits: taal of dialect.Voordat een overzicht wordt gegeven van de argumenten die pleiten voor de invoering van het Nederduits in het onderwijs, wordt eerst de inhoud van de begrippen ‘Nederduits’ en ‘Platduits’ tegen elkaar afgewogen. Zonder het tweede tekort te willen doen, wordt (in aansluiting aan het gangbare wetenschappelijke spraakgebruik) in deze studie alleen het begrip ‘Nederduits’ gehanteerd. Geeft de oplossing van dit vakterm-vraagstuk geen al te grote moeilijkheden, anders ligt dit met het tweede. Hierbij gaat het erover of het Nederduits beschouwd moet worden als een taal of als een dialect. De meningen samenvattend die hierover te berde zijn gebracht, komt Knoll tot de vaststelling dat het Nederduits zowel naar de struktuur als zijn onderlinge samenhang de gelijkwaardige van het Hoogduits is, maar dat het krachtens het spraakgebruik de status van dialect toegekend krijgt. Deze toekenning hangt nauw samen met het feit dat zich in het Nederduitse taalgebied geen bovenregionale vorm (een soort van Algemeen beschaafd Nederduits) als verkeerstaal heeft ontwikkeld. Dat is er ook de oorzaak van dat (met name heeft dit proces zich afgespeeld in Noord-Duitsland) de omgangstaal sterk de beïnvloeding van het Hoogduits heeft ondergaan. Tegelijkertijd moet er aan toegevoegd worden dat er ook in omgekeerde richting beïnvloeding heeft plaats gevonden; als er Hoogduits wordt gesproken is het doorspekt met Nederduitse uitdrukkingen. | |
Statistisch onderzoek.Om tot een juist inzicht te komen op welke wijze de Nederduitse taal en letterkunde in het geheel van het Duitstalige onderwijs | |
[pagina 455]
| |
kunnen worden ingepast, is allereerst statistisch onderzoek gedaan naar de tegenwoordige verspreiding van het Nederduits. Steekproefsgewijze is aangetoond dat, afhankelijk uiteraard van de plaats van onderzoek, een vierde tot een derde deel van de schoolbevolking in het ervoor in aanmerking komende gebied Nederduits kan spreken en dat ongeveer de helft het verstaat. Tevens werd vastgesteld dat in vergelijking met een eerder onderzoek (1928) in bepaalde streken het aantal kinderen dat geen Hoogduits kon spreken bij het begin van de schoolleeftijd sterk verminderd was. De oorzaak daarvan wordt vooral gezocht in de gezinskring. Ouders, die onder elkaar Nederduits spreken, schakelen onmiddelijk over op het Hoogduits als ze zich richten tot hun (vooral jonge) kinderen. In het merendeel van de gevallen zullen deze ouders zich hun handelwijze niet bewust zijn, maar de feitelijke achtergrond is, dat zij aan het Nederduits een lagere sociale status toekennen; als je in de Duitse wereld vooruit wilt komen, moet je goed Hoogduits kunnen spreken. Opmerkelijk is dat onderzoekingen aan het licht gebracht hebben dat kinderen, die in dit taalklimaat zijn opgegroeid, in het geheel niet gediend worden met deze ouderlijke ‘hulp’. Het is n.l. gebleken dat zij veel meer fouten in het Hoogduits maken juist als gevolg van het feit dat hun Nederduitssprekende ouders met hen (doorgaans gebrekkig) Hoogduits spraken. Die kinderen daarentegen, die opgroeien in een onvervalste Nederduitse omgeving en eerst op school het Hoogduits aanleren, wennen veel sneller aan de opvallend grote verschillen tussen hun moedertaal en het Hoogduits. De daareven al aangeduide teruggang herstelt zich voor een deel op latere leeftijd. Het kind komt dan met een bredere kring van mensen in aanraking, wat tot gevolg heeft dat de regionale taal meer gebruikt gaat worden. Ook is het opmerkelijk dat dan de tegenstand van de kant van de ouders inmiddels sterk is afgezwakt; naar veler mening oefent het gebruik van het Nederduits dan geen al te nadelige invloed meer uit op het op school aangeleerde Hoogduits. Vastgesteld is dat kinderen, naarmate ze zelfstandiger worden en zelfbewuster gaan optreden, vaker de streektaal gaan gebruiken, óók in de gesprekken met hun ouders. En zo kan men de innerlijk wel erg tegenstrijdige toestand aantreffen, dat ouders met hun oudere kinderen Nederduits spreken en met de kleinen (de grens ligt ongeveer bij 10 jaar) Hoogduits. | |
Opstelling van de bevoegde Instanties.Vervolgens is nagegaan hoe de bevoegde instanties zich opstellen als ze te maken krijgen met verzoeken het Nederduits te mogen onderwijzen. Allereerst moet in dit verband opgemerkt worden dat in de Duitse Bondsrepubliek de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid betreffende alles wat met het onderwijs te maken heeft bij de regeringen van de deelstaten ligt. Door middel van richtlijnen en leerplannen wordt van deze kant grote invloed op het schoolse gebeuren uitgeoefend. In het raam van deze studie is uiteraard vooral onderzocht op welke wijze rekening is gehouden met de belangen van het onderwijs in het Nederduits. Uit het materiaal dat dateert van vóór de Eerste Wereldoorlog kwam aan het licht dat nergens in Duitsland onderwijs werd gegeven in welke streektaal ook. Eerst in 1916 begint het tij aarzelend te keren en vanaf 1919 (het jaar waarin het decreet ‘Platduits in de Pruisische scholen’ werd uitgevaardigd) kan gesproken worden van een gestage groei in de ontwikkelingen. Maar van een echte doorbraak kan pas gesproken worden na de Tweede Wereldoorlog. In verscheidene Duitse deelstaten worden dan decreten uitgevaardigd die grotere verruiming bieden van de mogelijkheden betreffende het onderwijs in het Nederduits. In dat van Sleeswijk-Holstein (1951) wordt het Nederduits zelfs aangeduid als ‘de gelijkberechtigde zuster van het Hoogduits’ en in 1969 wordt door dezelfde overheid gewezen op de mogelijkheid het cultuurgoed van het Nederduits aan de orde te kunnen stellen tijdens de lessen Heimatkunde en geschiedenis. Een geheel nieuw argument ten voordele van het onderwijs in het Nederduits blijkt te zijn aangedragen in een decreet van de cultuurminister van de deelstaat Noordrijn-Westfalen. Hierin wordt (keurig verpakt in voorzichtige bewoordingen) gesteld dat waarde en waardigheid van de volkstaal het noodzakelijk lijken te doen worden er ook dáár in schoolverband aandacht aan te besteden waar ze als omgangstaal voortdurend terrein verloren heeft. Samenvattend kan worden gezegd dat men van regeringswege bepaald niet afwijzend staat tegenover het onderwijs van het Nederduits. Al wordt dan niet overal even duidelijk aangegeven op welke manier er gestalte aan gegeven moet worden, het belangrijkste is dat de wettelijke mogelijkheden aanwezig zijn. | |
Weerklank in de onderwijswereld.Tenslotte moesten ook, zowel de bereidheid als de bekwaamheid van de leerkrachten het onderwijs in het Nederduits te willen en kunnen geven in het onderzoek betrokken worden. Immers hiermee staat en valt alles wat op dit punt ondernomen wordt. Helaas is men in de kringen van de voorstanders van het Nederduits niet zonder zorg; vastgesteld is dat de belangstelling onder de onderwijsgevenden een duidelijk dalende lijn vertoont. Op zijn beurt hangt dit nauw sa- | |
[pagina 456]
| |
men met de genoten vooropleiding. Kwamen voorheen de leerkrachten in het basisonderwijs van de kweekschool (voor toelating tot deze school was geen middelbare schoolopleiding vereist), nu worden ze afgeleverd door de pedagogische hogescholen, die o.a. als toelatingseis hebben dat de a.s. studenten eindexamen aan een middelbare school moeten hebben afgelegd. Deze verschuiving in het eisenpatroon heeft tot gevolg gehad dat de aankomende leerkrachten nu voor het merendeel komen uit een bevolkingslaag, waarin het Nederduits nauwelijks meer een rol speelt als communicatiemiddel. Door bepaalde groepen leraren bij het voortgezet onderwijs wordt het Nederduits zelfs beschouwd als een rem op mogelijke promotiekansen. Het bontst maakt een groep jonge leraren het door het ijveren voor het onderwijs in het Nederduits af te doen met de opmerking (die het blijkbaar in bepaalde kringen nog zeer goed doet) dat dit riekt naar de verderfelijke ‘bloed- en bodemtheorie’ uit de nationaal-socialistische tijd. Als tegenargument wordt over deze onheuse aantijging opgemerkt dat het vooral de manier is, waarop in kringen waar deze gedachten nog leven, het Nederduits wordt aangeprezen, dat het onderwijs in deze taal in dit verdachte hoekje heeft kunnen terecht doen komen; steekhoudend is dit verwijt echter allerminst zodra het gaat om een zakelijke benadering van de plaats van het Nederduits in de school van vandaag. Eén ding wordt uit bovenstaand relaas wel duidelijk, n.l. wil het onderwijs in het Nederduits van de grond komen, dat dan de studenten tijdens hun opleiding het daarvoor geëigende materiaal aangedragen zullen moeten krijgen. En op dit tere punt wringt nu juist de schoen, want op de meeste pedagogische hogescholen gebeurt vrijwel niets. Wel is hier en daar in het programma sprake van een zekere kennis van het Nederduits en aan één lerarenopleiding hebben de studenten de mogelijkheid als keuzevak Nederduits (of Nederlands!) te nemen, maar tot een gerichte aanpak komt het vrijwel nergens om van een verplichting een kursus Nederduits te volgen maar helemaal te zwijgen. In verband met het laatste wordt zelfs de opmerking gemaakt dat het nog de vraag is of een zekere dwang wel bevorderlijk zou zijn voor de zaak van de Nederduitse taal; gevreesd wordt voor een averechtse uitwerking omdat daardoor mogelijke sluimerende tegenstand wordt opgeroepen. | |
De ‘Mesterkring’.Verbetering in deze hoogst ongunstige toestand zal bereikt kunnen worden door het inrichten van bijscholingscursussen. In dit raam is het met name de in 1952 in het bestuursgebied Oldenburg opgerichte ‘Mesterkring’ die van zich heeft doen spreken. Het meest opvallende is wel dat op de congressen van deze kring bij herhaling is gewezen op de totale samenhang als het gaat het Nederduits bij het onderwijsgebeuren te betrekken. De invloed die van een dergelijke kring van gelijkgezinden kan uitgaan, kan veel groter zijn dan het ledental zou doen vermoeden, maar wel op voorwaarde dat het gevaar onderkend wordt dat, wat voorgestaan wordt (in dit geval het ijveren voor de plaats die het Nederduits rechtens in de samenleving toekomt) niet teveel terecht gaat komen in de emotionele sfeer. Om het gebruik van het Nederduits te bevorderen, heeft deze kring diverse initiatieven ontplooid, zoals het inrichten van lees- en vertelwedstrijden en het opzetten van cursussen. Maar het belangrijkst is ongetwijfeld het bieden van de mogelijkheid van onderling beraad aan de werkers in de scholen, een beraad dat voornamelijk wordt toegespitst op het gestalte en inhoud geven aan dit onderwijs. Hierbij kan een dankbaar gebruik gemaakt worden van het opmerkelijk grote aantal boeken in het Nederduits. Helaas moet er in één adem aan toegevoegd worden, dat het merendeel van deze uitgaven nooit voor herdruk in aanmerking komt. Het probleem dat zich hier stelt, is, dat de gedrukte teksten te weinig aftrek vinden omdat het Nederduits allereerst een spreektaal is. Daar komt nog bij dat iemand, die (via het onderwijs) vertrouwd is geraakt met het Hoogduitse woordbeeld niet aangesproken wordt door dat van het Nederduits. En dan zwijg ik maar over de moeilijkheden die ontstaan als gevolg van de verschillen tussen de Nederduitse dialecten onderling, verschillen die vooral betrekking hebben op uitspraak en woordenschat. | |
Belangrijke uitgaven.Eén van de belangrijkste uitgaven is zonder meer die van het Nederduits dichtwerk. Hierin wordt een beeld geschetst van de rijkdom van de Nederduitse letterkunde; het boek bevat teksten uit een gebied dat reikt van Vlaanderen tot Oost-Pruisen, waarin zowel het heden als het verleden tot zijn recht komt. Verder heeft ook de Nederduitse Raad zich niet onbetuigd gelaten op het gebied van de lectuurvoorziening; op haar aanwijzingen is speciaal ten behoeve van het onderwijs een biblioteekje samengesteld van een vijftigtal bandjes. Andere mogelijkheden waarvan de leerkrachten op het praktisch vlak gebruik kunnen maken zijn de bijlagen Uus Moderspraak en Plattdütsch Land un Waterkant van de tijdschriften Schleswig-Holstein en Quickborn. Zeker mogen in dit beperkte overzicht niet ontbreken de radiouitzendingen in het Nederduits en de grammofoonplaten met Nederduitse liederen en gedichten. | |
[pagina 457]
| |
Toch, om meer verantwoord bezig te kunnen zijn, zouden de leerkrachten de beschikking moeten hebben over een fonds van methodisch-didactische vakliteratuur. Vooral bij het voortgezet onderwijs wreekt dit gebrek zich. Iets gunstiger is de toestand in de wereld van de volksschool; daar kan de onderwijsgevende grijpen naar het baanbrekende werk Niederdeutsch in der Schule van Ivo Braak, waarin richtlijnen en aanwijzingen worden gegeven die uitnodigen te worden toegepast in de dagelijkse praktijk. | |
Verwantschapsvraagstuk.In de Middeleeuwen hebben het Hoog- en Nederduits zich langs eigen wegen ontwikkeld. Zodra dit aan de orde gesteld wordt, kan men er niet om heen te wijzen op de nauwe verwantschap die er bestaat tussen het Nederduits en de andere Westgermaanse talen. In dit verband wordt zeer terecht opgemerkt dat dit in het bijzonder geldt ten opzichte van het Nederlands. Wie echter mocht denken hierover breder ingelicht te worden, vergist zich wel erg; in dezelfde adem wordt er n.l. aan toegevoegd dat het Nederlands niet deel uitmaakt van het vakkenpakket. Met het doorgeven van deze mededeling is voor Lothar Knoll deze kous afgebreid. Naar mijn mening (en het doorwerken van deze studie heeft mij alleen daar maar in versterkt) zullen de voorstanders van het onderwijs van het Nederduits aansluiting moeten gaan zoeken bij het Nederlands, dat is de cultuurtaal waar het krachtens zijn aard thuishoort en waaruit het gevoed kan worden. Eerst als men erin geslaagd is deze band te herstellen, zal er sprake kunnen zijn van werkelijke opbloei van het Nederduits. Dan zal het niet meer de taal zijn die sociaal tot een lagere orde behoort en evenmin zal het dan nodig zijn dat voor gesprekken op hoger niveau moet worden overgeschakeld op het Hoogduits. Voor wie weet heeft van de taaltoestanden in het zuidelijkste deel der Nederlanden, in Frans-Vlaanderen, is dit niet een verschijnsel dat bevreemding oproept. Ook zal een groot aantal problemen die zich nu voordoen op het terrein van de spelling en de daarbij behorende klanken (en waar blijkens deze studie de leerlingen vaak de grootste moeite mee hebben) veel van zijn zwaarte verliezen. Ik vertrouw deze woorden niet aan het papier toe in een vlaag van cultuurimperialisme van Nederlandse kant. Wie enigszins op de hoogte is met de in Nederland heersende gevoelens met betrekking tot de daareven genoemde aanduiding, kan weten dat dit het laatste is wat een Nederlander verweten kan worden; nog liever geeft hij zijn land prijs aan totale verengelsing dan dat hij op de bres springt als de belangen van zijn taal en cultuur in het geding zijn. Als ik stel dat welbewust gezocht zal moeten worden naar aansluiting bij het Nederlands als cultuurtaal, dan doe ik dat omdat ik ervan overtuigd ben dat alleen langs deze weg het kulturele erfgoed in dit deel van het Nederduitse taalgebied veilig gesteld kan worden. Men zal erop bedacht moeten zijn, dat het gevaar niet denkbeeldig is dat, wanneer men blijft aanleunen tegen het Hoogduits, het Nederduits daarvan uiteindelijk het slachtoffer zal worden. Een streektaal kan het in deze moderne tijd, waarin de druk van de kant van de taal van bestuur en onderwijs groter is dan ooit tevoren, niet stellen zonder de band met de cultuurtaal waarmee de verwantschap het grootst is, wil de taalarmoede niet van geslacht tot geslacht toenemen.
Mart en Heida. |
|