Er is een moment in de film, waarop de schaduw Hiske toch dreigt te bezwijken en te voorschijn te komen in scherp herkenbare contouren. Namelijk bij de gezamenlijke tocht van Bromet en Hiske langs de diverse ‘cellen’ van een ‘laboratorium van het geluk’. Onder invloed van een soort pretentieus rollenspel, waarbij Hiske beurtelings moet optreden als zichzelf of als de man van wie zij gescheiden is, wordt alles haar te machtig en schijnt eindelijk het grote onthullende verdriet door te breken. Vergeet het maar. Het doorbrekende verdriet past voor de bijzonder intelligente vrouw bij het verkapte persoonlijkheidsspel dat zij, tegen Bromet in, de hele film door is blijven spelen. Er is ook al geen peil op te trekken.
Ondanks dit alles krijg je een afgerond beeld, omdat de zich zelf sterk en onverzettelijk beschuttende Hiske steeds zich zelf is gebleven. Vanaf haar persoonlijke versie over haar jeugd via gesprekken met zusters van haar tot dat laatste, zelf-ironiserende verdrietsbeeld. Hiske wenst aan niemand het eigen ik prijs te geven, ternauwernood aan zich zelf, zoals zij verschijnt aan haar omgeving. Zij bevestigt daarmee de grote waarde van de eigen persoonlijkheid. Zij is sociabel, maar op een afstand. Hiske is niet ‘de vrouw’, zij is en blijft ‘ik, Hiske’. Bromet is bij het lichten van de ‘tip van de sluier’ niet uit gekomen bij ‘het raadsel vrouw’, maar bij het voor eenieder geldende raadsel van het ik.
Als laatste film in deze rubriek wil ik de film noemen, die door een van onze meest talentvolle jonge kineasten. Orlow Seunke, onder de titel De code van Neerlands Hoop gemaakt is van een optreden van de cabaretiers Bram Vermeulen en Freek de Jonge.
Er zijn aan de film twee aspecten: de show van Bram en Freek en het filmwerk van Seunke. Wat de voorrang moet hebben, is moeilijk uit te maken. Zonder de inventiviteit van Bram en Freek geen show. Maar wie in een theaterzaal is in staat om de verfijningen in het optreden van de twee, m.n. van Freek de Jonge, van zo nabij en met zo een diep binnen dringende belangstelling te bespieden als Seunke met zijn camera's heeft gedaan? De film is een geheel zelfstandig werkstuk geworden, met Freek en Bram als levend filmmateriaal.
De film van de show wordt voorafgegaan door gesprekken met Bram Vermeulen en Freek de Jonge. Die gesprekken zijn zeer informatief ten aanzien van het menselijk beeld van het tweetal. Vermeulen is iemand, die geniet van zijn positie als, zoals hij het ongeveer uitdrukt, ‘stille bestierder van Freek de Jonge’. Geen aangever dus, die het de ander mogelijk maakt zijn grollen uit te spelen. Vermeulen wil niet op de voorgrond staan, hij wil niet de uitvoerder zijn van het programma noch wil hij, als aangever, direct betrokken zijn bij het spel van een clownerie. Maar hij wil wel fungeren als de ‘toeverlaat’ op de achtergrond, als feitelijke animator van de show. Geen echo of klankbord van De Jonge, maar De Jonges anticiperend geweten.
Opvallend is hoe markant De Jonge in de gesprekken terugtreedt. Hij ruilt dan van positie met Bram Vermeulen, die voorgrondfiguur wordt. Zie je de show in de film, dan ontstaat er een opvallende tegenstelling in de verschijning van De Jonge. Seunke heeft die tegenstelling goed opgemerkt, wat een aanwijzing is voor de oorspronkelijkheid van zijn visie als filmer. In de gesprekken zie je een man met een karakteristiek gekneed lelijk gezicht, waarin de ogen achter de spiegelende brilleglazen een aan intense droefheid grenzend gevoel van bevangenheid verraden. In de show ondergaat de zelfde man een gedaanteverwisseling. Hij wordt hard, snijdend sarcastisch. Onvervaard de draak stekend met alles wat heilig is of voor heilig wil doorgaan.
Het zou een miskenning van de realiteit zijn, als je zou zeggen, dat het niet in de bedoeling van De Jonge ligt om met zijn teksten te kwetsen. Hij wil niet beledigen, maar ziet het als zijn recht om te oordelen en fel te raken. Boven en onder de gordel. Wat dat betreft eigent De Jonge zich de onvervreemdbare rechten toe van de nar, de clown. Want dat is hij, een geboren clown, die zich het recht aanmatigt (en als schaduwfiguur van het menselijke ook dat recht héeft) om over alles en iedereen, hoog of laag, heilig en onheilig, een oordeel te hebben en te uiten.
Zo heeft Seunke de figuur van De Jonge gezien en heeft hij hem in zijn film gedramatiseerd. Om een enkel voorbeeld te noemen: het onderdeel met de harde spot over de modieuze moderniteit van de stervensbegeleiding heeft, in een unieke mengeling van lachwekkendheid en verontwaardigde afwijzing, haar aangrijpendste effect te danken aan de juiste beeldzetting in de film. Het is één voorbeeld, maar zo zijn er vele (Jezus die in het kippenhok de haan duidelijk wil maken, dat ie volgens schema zijn gekraai moet laten horen). Al die dingen bij elkaar hebben gemaakt dat er eindelijk eens een Nederlandse film op het scherm komt, die niet (zoals de al genoemde film Laat de dokter maar schuiven) de lachlust opwekt door zouteloze grollen, maar door het creatief filmisch vastleggen van een snijdende intelligentie. Wat Seunke duidelijk in de vingers heeft is, de vlijmende filmkomedie. De toekomst moet het bewijzen.
D. Ouwendijk.