‘Hamlet’ door Teater Malpertuis.
een iets hoger gelegen soort ‘inner stage’.
De onbevangen, relativerende benadering van deze produktie zorgde enerzijds voor een aantal knappe, authentieke vondsten en spelmomenten. Anderzijds resulteerde zij toch in storende tegenstrijdigheden, waardoor de opvoering een zekere gaafheid moest ontberen.
In de ‘nunnery scène’ besefte Hamlet, gespeeld door Eddy Vereycken, duidelijk dat Ophelia als lokaas gebruikt werd door Polonius. Hier, zoals vaak in deze produktie, toonde Hamlet zich in de eerste plaats een acteur, iemand die duidelijk genoegen beleefde aan de rollen, en vooral dan die van een waanzinnige, die hij speelt. In deze scène kwam hij op met een kaars. Hij droeg een soort zotskap met twee langwerpige ballonnetjes op het hoofd. In het begin nam hij Ophelia bij de hand. Daarna nam hij een steeds dreigender houding aan tot de beangstigde Ophelia languit op de grond lag. ‘Ga naar een klooster’ zei hij in een speelse, bijna clowneske toonaard. De scène ging naar haar hoogtepunt toen hij bij de woorden ‘...wijze mannen weten al te goed welke gehoornde monsters je van hen maakt’, zijn kap op haar hoofd zette. Daarna ging Eddy Vereycken nog heftiger tekeer. Hij nam zijn mes en doorstak verrassend de twee ballonnetjes. Toen hij haar een laatste maal aanmaande naar een ‘klooster’ te gaan overhandigde hij haar de kaars. Dit was een prachtig gespeelde scène waarin Hamlet zijn grenzeloos cynisme en zijn verbittering verborg achter zijn acteursmasker.
In de ‘closet scène’, de confrontatie tussen Hamlet en zijn moeder na de opvoering van ‘De Moord van Gonzago’, zagen we een energieke, weer enigszins ‘acterende’ prins.
De ondervraging van Hamlet door Claudius na deze scène waarin Hamlet Polonius neersteekt, suggereerde het repressieve apparaat waarmee de corrupte koning zijn macht handhaafde. Guildenstern (Ludo Leroy), gehuld in een leren jas, was bij deze scène aanwezig om Hamlet de nodige slagen toe te brengen. Nog andere elementen die moesten duidelijk maken dat Denemarken een politiestaat was, waren in de produktie verwerkt. Guildenstern werd onomwonden als een fascistisch type voorgesteld. Het gesprek in de ‘closet scène’ registreerde hij blijkbaar op een bandje dat hij als een trofee aan Claudius liet horen. Enigszins in tegenspraak met deze opvatting is wel dat de duidelijk politiek geladen passages in het stuk - Horatio's overzicht van de politieke situatie en de plannen van Fortinbras in I, i; het compromisvoorstel van Noorwegen in II, ii; de ontmoeting van Hamlet met de troepen van Fortinbras in IV, iv; de overname van de macht door Fortinbras aan het slot - werden weggelaten. Dit wijst trouwens ook op de enigszins versplinterde, episodische opbouw van deze produktie.
De karakteruitbeeldingen waren gewild doorzichtig, eenzijdig, soms zelfs karikaturaal. Ophelia (Ingrid de Vos) verscheen eerst als een lollie-likkend poppetje. Wanneer Polonius opperde dat Hamlet wellicht door zijn liefde voor haar waanzinnig werd, lachte zij speels-uitdagend. Zij was een vroegrijp nymphetje. Wanneer we deze Ophelia na de bovenbeschreven ‘nunnery scène’ horen zeggen: ‘0, wat een eedle geest is hier gebroken!’, dan komt dit over als een onmogelijke contradictie. Ik wil graag toegeven dat Shakespeares karakters vaak verre van rechtlijnig zijn. Daarin schuilt trouwens een stuk van hun menselijkheid en herkenbaarheid. Maar deze Ophelia was zo ééndimensioneel uitgebeeld dat deze reactie gewoon niet kan.
Arnold Willems vertolkte Claudius op treffende wijze als een potentaat bezeten door wellust, heerszucht en zelfgenoegzaamheid. Zelf karakteriseerde hij zijn personage als een ‘Bokassatype’. Voortdurend rookte hij sigaren. Soms droeg hij een pompeuse staatsiemantel, bij andere gelegenheden een playboykostuum.
Gertrude (Cecile Rigolle) was een sensueel-vulgair type. Haar variërende jurken waren geken-