Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
debuut van formaat’ meegegeven, een oordeel dat gewoonlijk achterwege blijft, maar ook de merkwaardige, Italiaanse naam en het verhaal zelf, Bruno Tirlantino, of de bruiloft van prinses Ann prikkelden de verbeelding. Nu, twee jaar later, zijn er inmiddels twee boeken van Canaponi verschenen, in 1978 zijn verhalenbundel Een gondel in de Herengracht en eind 1979 de korte roman De draaideur. Voor zijn verhalen ontving hij, als tweede na Frans Kellendonk, de Anton Wachterprijs. De verhalen zijn in het algemeen door de kritiek als barok afgeschilderd. Die beoordeling zegt misschien ook iets over het klimaat waarin Canaponi's debuut verscheen. De Nederlandse literatuur bleef na de Tweede Wereldoorlog toch grotendeels binnenkamerliteratuur. Op zichzelf hoeft dat nog geen negatief verschijnsel te zijn, de gebeurtenissen die zich in de binnenwereld van de verbeelding en fantasie voltrekken, de sleur van het alledaagse leven zijn vaak interessanter dan bloedstollende, episch gepresenteerde verhalen. Maar literatuur die uitgaat van die binnenwereld is per definitie beschrijvingskunst. Het merkwaardige van Canaponi's debuut is dat hij tussen deze twee uitersten in balanceert. De lezer krijgt een stroom van voorvallen, geschiedenissen, anekdotes en dialogen te verwerken. Dat wekt de indruk van een toevallige keuze: de schrijver selecteert een aantal gebeurtenissen uit zijn geheugen en rijgt deze aaneen. Een dergelijk boek zou niet alleen onleesbaar zijn, het zou ook geen literatuur opgeleverd hebben, omdat er ieder vormgevingsaspect aan ontbrak. Het verbluffende van Een gondel in de Herengracht is dat alle associaties en zijsporen die de auteur zich veroorlooft, niet afleiden van de thematische hoofdlijn van het boek: het op zoek zijn naar een identiteit. De hoofdpersoon, Attilio Rossaerts of Attilio Santini is de zoon van zijn vader en zijn stiefvader. Problematisch daarbij is dat de ideale vader voor zijn zoon, in werkelijkheid een SS-er is en de onsympathieke stiefvader tijdens de politionele acties in Indonesië in een voor de buitenwereld wel acceptabele plaats vecht. Om aan die vreselijke gespletenheid uiting te kunnen geven, plaatst Canaponi zijn hoofdfiguur in de vijf verhalen steeds in een andere rol. Soms is hij inderdaad de voornaamste protagonist, in een ander geval de vriend van de ik-figuur en in het eerste en al genoemde verhaal is hij slechts toeschouwer. Dat wisselen van rollen is symbolisch voor de onzekerheid, het zoeken naar een identiteit in de baaierd van verwekkingsverhalen, oorlogsgebeurtenissen en omringende familieleden uit vier generaties. Tijd en taal zijn de middelen om op het juiste spoor te komen. Het wemelt in de verhalen van de verwijzingen naar deze belangrijke, vormgevende principes. Het gaat in de verhalen niet om een tocht met een vastomlijnd doel: ‘Hoe ik hem heb teruggevonden, is me geen raadsel meer. Maar hoe het me ook stap voor stap weer te binnen wil schieten, de kern van mijn oplossing is niet meer dan een opnieuw geformuleerde vraag’ (p. 116). Dat doel volgens een vast plan te bereiken is onmogelijk en, - dat vormt ook het andere uiterste, de binnenwereld, -, de vraag die Canaponi zich stelt is: ‘Hoe berekenbaar is ons geheugen’. Als in poëzie vormen alle associaties het geheel. De instantie die interpretatief dwingt is de verbeelding. De realiteit sec zou van Een gondel in de Herengracht een bundel ordeloze beschrijvingskunst hebben gemaakt; het uiteindelijke resultaat is door toepassing van en toespitsing op het dwingende principe van de verbeelding, uitermate meerduidig geworden. Juist daardoor sluit Canaponi eerder aan bij in het buitenland ontwikkelde stijlen (Joyce vooral en ook de door hem bewonderde Genet) en veel minder bij wat de prozatraditie hier heeft voortgebracht. Een korte versie van De draaideur verscheen in De Revisor (VI/3). De ik-figuur ontmoet op een feestje een man, Sponge, die hij eerder had gezien in de draaideur van Américain (Amsterdams café): ‘Waar buitenwereld en wereld binnen zich in wentelende spiegels onophoudelijk binnenste buiten keren, bewogen wij ons, eensgezind tegen de wijzers van de klok in, in tegengestelde richtingen’. In het verleden van de ik-figuur hebben zich meer ontmoetingen met de man voltrokken, maar hij moet er nu aan worden herinnerd. Dat is de aanleiding voor een aantal fragmenten, spelend in Italië, nadat de ik-figuur Amsterdam heeft verlaten om zijn jeugd te kunnen redden. De roman is veel uitgewerkter en bestaat uit twee delen: Amsterdam en Rome. De hoofdpersoon Francis die in Rome vergelijkende literatuurwetenschap doceert vertelt het verhaal als hij net vader geworden is van een dochter. Dat blijkt pas aan het einde van het boek. Het is dan niet moeilijk om een aanknopingspunt te vinden in het laatste verhaal uit Een gondel, waarin de voorspellende zin ‘Omdat de veertienjarige jongens van nu de vaders van dan zijn, zal misschien ook dan nog dezelfde strafmaat gelden’. De straf bestaat uit het bezocht worden door een angstige droom en die droom is het verhaal van De draaideur. Deze interpretatiemogelijkheid levert Canaponi niet zonder reden aan het einde van zijn roman. Om vader te kunnen worden moet hij eerst terug naar zijn jeugd, de moederhaat die gebaseerd is op het herhaaldelijk uitspelen van haar van de mogelijke verwisseling van de ik-figuur na zijn geboorte in een Romeins ziekenhuis. Opnieuw staat de vraag naar de identiteit centraal. Het Amsterdamse deel staat | |
[pagina 433]
| |
voor duisternis, ongewisheid over verleden en toekomst en verhoudingen met jongens. Het gaat de ik-figuur vooral om de spiegeling van zichzelf in die anderen, maar het beeld blijft troebel. Helderheid kunnen zij niet verschaffen, wel overlast: één van de jongens castreert zichzelf, een ander blijkt een houten been te hebben en Francis loopt schurft en een voorhuidscheuring op. Een ontmoeting met een meisje, die hem een huiveringwekkend verhaal vertelt, brengt hem ertoe naar Rome te trekken, niet zonder het neutrale (associatie met melk) Parijs te doorkruisen. In Avignon wordt hij ‘ontmand’ door een jeugdbende die zijn haren afknippen en eenmaal in Rome zal hij zich toegeven aan het vrouwelijke in hem: door nauwsluitende broeken en ontharingen maakt hij zich geslachtsloos, of tenminste onmannelijk. Zo kan hij de kost verdienen als gigolo, als lustknaap voor Romeinse vrouwen op leeftijd. De moederhaat vindt een uitweg in de vervallen staat van de vrouwen. Gelouterd keert hij terug naar Amsterdam, waar hij, zonder gehoor door de vliegreis ook in een temporeel vacuüm terecht komt door zijn ontmoeting met Sponge, die hem herinnert aan vroegere ontmoetingen (dat is de reeds globaal aangegeven verhaallijn). De ontmoeting met zijn evenbeeld, Sponge, de literatuurspons brengt hem ertoe zijn eigen verleden, zijn jeugd met alle fixaties en obsessies als een spons uit te wringen, om zo, smetteloos geworden, vader te kunnen worden.
De ontknoping aan het einde van de roman werkt voor de lezer als een deus ex machina. De literatuurdocent die Francis inmiddels blijkt te zijn, verschijnt uit het niets, evenals zijn vader die hij van zijn grootvaderschap telefonisch op de hoogte stelt. Het proefschrift geschreven door de vader van Francis over de couvade, het mannenkraambed, lijkt een té ‘sluitend’ gegeven voor wat Francis zelf heeft doorgemaakt. Tóch, hoe onlogisch het slot ook lijkt, ik vind het de roman eerder versterken dan ontkrachten. Alle optredende personen zijn in feite spiegelingen, afsplitsingen of aspecten van de hoofdpersoon. Reeds in het motto, dat ontleend is aan een gedicht van Cees Nooteboom wordt aangegeven wat er zal plaatsvinden: ‘Langzaam zweef ik op de spiegels af / waarin ik ga smelten’. Dit proces, een soort stolling van de identiteit, wordt afgesloten door het vaderschap. Pas dan vindt de definitieve omkering plaats: niet de spiegel bepaalt het beeld, maar het beeld de spiegel. De ik-figuur heeft greep gekregen op de werkelijkheid door de verbeelding en door de droom: ‘zal ik om te ontwaken hem moeten bespelen. Ik heb de touwtjes in handen’ (p. 116). Canaponi is in De draaideur veel minder barok in zijn beeldgebruik dan in zijn debuut. Wat nu overheerst is understatement of nauwkeurige observatie. De masochistische, altijd op het sexuele gerichte kwellingen doen denken aan Reve. Stilistisch is Canaponi directer dan hij, gedurfder soms in zijn beelden. De draaideur is een respect afdwingend amalgaam van verknoopte betekenissen, waarin elk afzonderlijk motief dat steeds psychologisch geladen blijkt, de verhaallijn zinvol onderbouwt. Een groots en belangrijk boek.
Daan Cartens. Patrizio Canaponi, De draaideur, Querido, Amsterdam, 1979, 118 p. |
|