Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
‘Thomas More’ door Hans Holbein.
| |
[pagina 367]
| |
Thomas Morus en zijn ‘Utopia’
| |
[pagina 368]
| |
Desiderius Erasmus (1469-1536), geschilderd door zijn tijdgenoot Quinten Metsys.
| |
[pagina 369]
| |
brengen Hendrik VIII als hoofd van de Engelse kerk te erkennen. Hij werd in de Tower opgesloten en na meer dan anderhalf jaar opsluiting, in 1535, onthoofd.
●
Morus' Utopia behoort tot de wereldliteratuur, zoals Erasmus' Lof der Zotheid. Zij is het vertrekpunt van een hele literaire stroming - de heilstaatliteratuur - die een nieuwe, ideale, menselijke maatschappij wil. De titel van de editio princeps luidde Libellus vere aureus... de optimo reipublicae statu deque nova insula Utopiae... (Een waarlijk gulden boekje over de beste staatsvorm en over het nieuwe eiland Utopia...). Later werd het werk van Morus meestal kortweg Utopia genoemd, het denkbeeldig land, van het Grieks oe + topos: niet + plaats, Lat. Nusquama. Populair werd de woordspeling Utopia-EutopiaGa naar eind(1). Nichtland-Glücksland; het goede land = het niet-land = het land van nergens. Vooraan in de editio princeps staan niet alleen de opdracht aan Pieter Gillis in de vorm van een brief, maar ook - bij wijze van aanbeveling - brieven van andere correspondenten, o.a. van Jeroom van Busleyden, het lid van de Grote Raad van Karel V te Mechelen, alsook een compliment van Cornelis Grapheus of De Schrijver, eveneens secretaris en later griffier van de stad Antwerpen. Daarna volgt het eigenlijke tractaat in twee ‘boeken’ of delen. In boek I vertelt Morus eerst de omstandigheden die hem tot dit werk brachten. De stad Antwerpen speelt daarin een uiterst belangrijke rol. Antwerpen is dan het rijke, prestigieuze, kosmopolitische Antwerpen, dat met een gelijke bewondering wordt vermeld niet alleen door Morus in zijn Utopia van 1516, maar ook door Albrecht Dürer in diens Dagboek van 1521, wat later door Ludovico Guicciardini in zijn Beschrijving van de Nederlanden van 1560, en door vele anderen. Daar werd dus Morus, in 1515, toen de onderhandelingen waaraan hij te Brugge als diplomaat deelnam onderbroken werden, met open armen ontvangen door Pieter Gillis, de geleerde en kunstzinnige stadsgriffier. Hoe deze hem met de gefingeerde Portugees Huthlodaeus in kennis bracht, beschrijft Morus als volgtGa naar eind(2). ‘Terwijl ik mij daar ophield, kreeg ik onder anderen dikwijls het bezoek van Pieter Gillis en dat was mij wel het meest welkom. Hij is een geboren Antwerpenaar, die onder zijn medeburgers een groot vertrouwen geniet en een eervolle positie inneemt, terwijl hij zeker de meest eervolle verdient. Want of ik deze jonkman eerder om zijn geleerdheid dan om zijn karakter moet prijzen, weet ik niet... ...Toen ik op een zekere dag in de Lievevrouwenkerk, die een prachtig gebouw is en ook de meeste mensen trekt, de mis had bijgewoond en na afloop van de dienst vandaar weer naar mijn logies wilde terugkeren, zag ik hem toevallig in gesprek met een vreemdeling, een man van gevorderde leeftijd met een gelaat door de zon gebruind, en een lange baard, wiens mantel achteloos van zijn schouder neerhing en die, naar het mij, afgaande op zijn uiterlijk en kleding, voorkwam, een zeekapitein was. Maar zodra Pieter mij in het oog kreeg, kwam hij op mij af, begroette mij en, toen ik hem antwoord wilde geven, nam hij mij een weinig terzijde en zeide: ‘Ziet u die man daar?’ Tegelijk wees hij naar degeen, met wie ik hem had zien praten. ‘Ik was juist van plan,’ zeide hij, ‘hem direct van hier bij u te brengen.’ ‘Hij zou mij,’ zei ik, ‘zeer welkom geweest zijn om uwentwil.’ ‘Neen’, zei hij, ‘om zichzelf, als u de man kende. Want onder alle mensen bestaat er op het ogenblik geen een, die u zulk een uitgebreid verhaal zou kunnen doen over onbekende mensen en landen, en ik weet, dat u brandt van verlangen daarover iets te horen.’ ‘Dan had ik het toch niet zo helemaal | |
[pagina 370]
| |
Zicht op Antwerpen in de tijd van Thomas More (1515).
mis,’ zeide ik, ‘want op het eerste gezicht merkte ik al dadelijk, dat het een zeekapitein was.’ ‘Integendeel,’ zei hij, ‘u hebt u lelijk vergist. Hij is wel een zeevaarder, echter niet als Palinurus, maar als Ulixes of liever nog als Plato. Want die Raphaël - zo heet hij namelijk en zijn familienaam is Huthlodaeus - verstaat behoorlijk Latijn en uitstekend Grieks... ...Nadat wij elkaar over en weer begroet hadden en die gewone dingen hadden gezegd, die bij een eerste ontmoeting van vreemdelingen gebruikelijk zijn begaven wij ons vandaar naar mijn woningGa naar eind(3) en ons daar neerzettend op een zodenbank in de tuin begonnen wij een ongedwongen gesprek.’ Morus laat het nu voorkomen, alsof hij dit gesprek in een keer heeft opgetekend. In werkelijkheid is de Utopia in twee tijden tot stand gekomen. Reeds Erasmus schreef aan Ulrich von Hutten op 23 juli 1519Ga naar eind(4): ‘Het tweede boek had hij het eerst op zijn gemak geschreven, daarop voegde hij bij gelegenheid het eerste er voor de vuist aan toe en hiervan is een zekere ongelijkheid in stijl het gevolg’. Hoogstwaarschijnlijk was het tweede boek reeds voorlopig voltooid, of altans in hoofdzaak geconcipieerd, voordat Morus zijn reis naar Vlaanderen ondernam. De bouw van de Utopia is zeer handig. Geleidelijk gaat Morus over van deel I: kritiek op reële toestanden, op de Engelse realiteit, naar deel II: de Utopia, de ideale maatschappij, de toestanden en maatschappelijke ordening op het denkbeeldig eiland. Laten we nu wat dieper ingaan op de inhoud van deze twee delen, het negatieve en het positieve deel. Een essentieel thema in deel I is: de afschaffing van het privébezit. Volgens Morus is een rechtsstaat pas mogelijk door het totaal uitschakelen van het privébezit (‘Ik ben er absoluut zeker van dat de aardse goederen slechts op een billijke en rechtvaardige manier verdeeld kunnen worden en tot aller voorspoed kunnen leiden wanneer het privébezit volledig is afgeschaft’). In dit verband staat hij uitermate kritisch tegenover zijn eigen tijd (‘Wanneer ik de staten die nu overal in bloei zijn kritisch beschouw, kan ik niets anders zien dan een samenzwering van kapitaalkrachtigen, die met het welzijn van de staat in de mond slechts hun eigen voordeel behartigen’). Een ander belangrijk thema is de werkloosheid die het gevolg is van het opkomend kapitalisme, met de uitbreiding van de wolproduktie en de handel in wol. Steeds meer hoeven en omliggende akkers werden in weiland veranderd door de schapenteelt, waardoor duizenden boeren en landarbeiders tot werkloosheid, hongeren ellende gedoemd werden, wat dan weer het aantal dieven deed toenemen. Daarmee staat in scherpe tegenstelling alles wat Huthlodaeus heeft gezien bij verre volkeren als de Polyleriten, | |
[pagina 371]
| |
de Achoriërs, de Macariërs en ten slotte bij de Utopiërs. Morus handelt ook over het strafrecht in Engeland, o.a. over de bestraffing van de dieven. Lang weidt hij uit over de doodstraf, waarmee de diefstal, hoe klein ook, werd bestraft. ‘U kweekt zelf de dieven die ge achteraf doet ophangen’, zegt Raphaël Huthlodaeus tot kanselier Morton. ‘En aangezien op moord ook de doodstraf staat, moedigt ge dieven aan hun slachtoffers meteen te vermoorden, zodat ze lastige getuigen uitschakelen en meer kans hebben om te ontsnappen’. Zoals gezegd is deel II gewijd aan de staatsordening bij de Utopiërs. Huthlodaeus behandelt achtereenvolgens de volgende themata: de steden, het leven op het platteland, de magistraten, de arbeid, de bevolking, de kolonies, de markten, de maaltijden, de hospitalen, de reizen, de schatkist, het goud, de juwelen, het intellectuele leven, de filosofie, wetten en vonnissen, verdragen, oorlog, godsdienst, de priesters en ook; de slaven. Wat zijn de karakteristieken van de heilstaat waar Huthlodaeus vijf jaar heeft verbleven? Utopia is een klassenloze maatschappij, waar iedereen werkt, doch maar zes uur per dag: veel vrije tijd is immers nodig voor het inwendig leven, ledereen is soldaat, iedereen bidt, iedereen wordt onderwezen. Privébezit is afgeschaft. Daarom hebben vele theoretici van het zg. wetenschappelijk socialisme Morus zowat beschouwd als een profeet, zeker als een voorloper van het communisme, of van het socialismeGa naar eind(5). De auteur van de Utopia huldigt inderdaad een vreselijk gelijkheidsregime. Er is daar geen enkele privacy. Marie Delcourt spreekt terecht van ‘la terrifiante discipline utopienne’, gekenmerkt door: gemeenschappelijke maaltijden, vrije tijd op voorgeschreven uren, 2 jaar verplicht werken op het land vóór de verplichte militaire opleiding. De deuren van de huizen staan altijd open. Niemand mag in zijn huis meer dan tien jaar wonen: er langer blijven zou de illusie, de gewoonte, de smaak van het bezit geven. Kortom, in Utopia is niets vrij, tenzij de godsdienst. Maar iedereen moet geloven in God en in de onsterfelijkheid van de ziel. Wie dat niet doet krijgt geen toegang tot de openbare functies. Daar geldt een onverbiddelijk Berufsverbot.
Utopia is - aldus Huthlodaeus - de echte res publica. Al de andere Staten spreken van openbaar welzijn, maar behartigen alleen privèbelangen. In Utopia is alles van iedereen. De burger is er zeker van het levensnoodzakelijke te hebben, op voorwaarde dat de schuren van de staat gevuld worden. Er zijn geen behoeftigen, geen bedelaars. Iedereen is rijk zonder iets te bezitten, er is geen zorg om het dagelijks brood, voor de oude dag. Dit is wel een opvatting van de mensenrechten die dicht staat bij die van Lenin en Stalin, van de Russische communisten. Met de verdwijning van het goud en het geld verdwijnen de armoede, alle kwalen en misdaden. Scherp worden de klassetegenstellingen in de christelijke wereld, de vreselijke uitbuiting van het werkende volk door de parasiterende laag veroordeeld. De staat is ‘één samenzwering van de rijken’. Hier verschijnt de boze kapitalist uit de communistische mythologie in al zijn glorie, met zijn Superbia, zijn Avaritia en Luxuria, de 7 hoofdzonden! Kortom, heel wat aspecten van Morus' communisme doen zeer modern aan.
Weinig ‘socialistisch’ is dat de utopische republiek het recht heeft oorlog te voeren wanneer buren weigeren gronden af te staan aan het overbevolkte Utopia, m.a.w. ze heeft het recht te koloniseren. Ook leggen de Utopiërs zware belastingen op aan onderworpen volkeren. Kortom, Utopia wordt een imperium met kolonies zoals het oude Rome, gevestigd enerzijds op een machtig staatskapitalisme | |
[pagina 372]
| |
‘Het eiland Utopia’ Ambrosius Holbein (1518).
en anderzijds op militaire praktijken die ver verwijderd zijn van Erasmus' pacifisme, en van de humanistische moraal die Erasmus de christelijke vorsten wil bijbrengen. Ten slotte zondigt de Utopia door een flinke dosis naïviteit. Wie zal immers geloven dat het voldoende is het geld te supprimeren, om ook de drang naar bezit van de mens te doen verdwijnen? Trouwens, als staatsman heeft Morus, herhaaldelijk en nawijsbaar, het recht op privébezit verdedigdGa naar eind(6). Wel was hij tegen hypertrofie van de bezitsdrang, en tegen de misbruiken die hij om zich heen vaststelde. Waar de Utopia, expliciet en impliciet, veel kritiek uitbrengt op de eigen tijd, op de Engelse realiteit van toen, vinden we wel heel wat accenten en thema's die doen denken aan de socialistische theoretici van de negentiende eeuw. Morus hekelt de sociale wantoestanden in zg. christelijke staten als Engeland. Zo is de Utopia onbetwistbaar een uiting van die universele verontwaardiging over onrecht die eeuwig is en noodzakelijk om de mensenmaatschappij te doen vooruitgaan en te perfectioneren. Dit is onmiskenbaar sociaal-democratisch gedachtengoed, socialistisch gedachtengoed in de ruime zin. Kortom, de Utopia is de schets van een communistisch-socialistische heilstaat, bivalent, ik bedoel: met heel wat goeds maar ook heel wat dat voor ons, Westerse democraten, totaal onaanvaardbaar is.
●
Terloops duikt in deel II van de Utopia een thema op dat in onze tijd weer zeer actueel wordt: de euthanasie voor de ongeneesbare zieken. Morus zegt daarover het volgende: ‘Wanneer de ziekte ongeneeslijk is en voortdurend met pijn gepaard gaat raden de priesters en de magistraten de zieke aan ofwel zelf een einde aan dit pijnlijk bestaan te stellen of erin toe te stemmen dat anderen dit voor hem doen’. Maar de zieke moet ermee akkoord gaan; wie weigert wordt verder verzorgd. Voor andere ‘zelfmoorden’ is er geen graf; die komen terecht in een of ander moeras. Zeer actueel is ook in onze tijd van arbeidsverkorting en permanente vorming, wat Huthlodaeus vertelt over de vrijetijdsbestedingGa naar eind(7): ‘Zij verdelen namelijk de dag, de nacht er bij gerekend, in vierentwintig uren van gelijke lengte, waarvan zij slechts zes voor de arbeid bestemmen, drie in de voormiddag, waarna ze gaan eten, en als ze na de maaltijd twee namiddaguren rust hebben genomen, besteden ze daarop weer drie uur aan de arbeid en besluiten die met het avondmaal. Tegen acht uur gaan zij naar bed - | |
[pagina 373]
| |
het eerste uur wordt gerekend te beginnen op het midden van de dag -, en de slaap neemt acht uur in beslag. Over al de tijd, die ligt tussen de uren voor werk, slaap en maaltijden, kan een ieder naar eigen goeddunken beschikken, evenwel niet om die in weelde en vadsigheid te misbruiken, maar om die uren, dat hij van handenarbeid vrij is, naar hartelust nuttig te besteden aan enige andere bezigheid. Deze tussenpozen gebruiken de meesten voor hun geestesbeschaving. Het is namelijk gewoonte dagelijks in de vroege morgenuren openbare voorlezingen te houden, welke zij slechts verplicht zijn bij te wonen, die met name zijn uitgekozen voor hoger onderwijs. Overigens stromen mensen van allerlei slag, mannen zowel als vrouwen, een overgrote menigte, samen om die lezingen aan te horen, waarbij de een aan deze, de ander aan gene de voorkeur geeft, ieder naar zijn aard meebrengt. Toch wanneer iemand ook die tijd liever voor zijn eigen vak wil gebruiken, wat bij velen het geval is, wier geest niet de hogere begaafdheid voor de studie van een of andere wetenschap bezit, dan wordt hem dit niet belet, ja hem zelfs tot lof aangerekend, omdat het nuttig is voor de staat’.
●
Misschien is de Utopia voor Morus maar een Spielerei geweest, un jeu de l'esprit. Alleen al de naamgeving in de Utopia onderstreept sterk dat heel deze wereld verbeelding is. Naast Utopia zelf vinden we de Achorii: volk zonder land; de Anhydros- stroom: stroom zonder water; de leider Ademos: leider zonder volk. Ook de naam van de verteller Huthlodaeus is betekenisvol. Hij is een verteller van huthloi, ‘a speaker of nonsense’ (Fr. balivernes). Bovendien maakt Morus tijdens het gesprek in deel I heel wat opwerpingen. Ook Pieter Gillis maakt sceptische opmerkingen, of juister, hij mengt zich eenmaal in het gesprek in de tuin van Morus' logies en wel als volgt: ‘Ge zoudt me er toch maar moeilijk van kunnen overtuigen, dat er in die nieuwe wereld een volk met betere instellingen wordt gevonden dan in deze ons bekende. Want er zijn bij ons niet minder snuggere koppen, meen ik, dan daar, en ook oudere staten, waar bovendien tal van beschavingselementen dooreen langdurige ondervinding hun beslag hebben gekregen. Ik wil nog daarlaten, dat sommige dingen bij ons door toeval zijn uitgevonden, die niemand, hoe scherpzinnig ook, had kunnen uitdenken’Ga naar eind(8). Het is de taal van het gezond verstand. De nuchtere Gillis zou waarschijnlijk hetzelfde opwerpen tegen bepaalde dwepers en fanatici van vandaag die onze oude Westerse beschaving, waarvan ze soms goed profiteren, zouden afbreken tot de grond, als men ze zou laten begaan. Alleszins is de geest van de Utopia geheel anders dan die van andere utopische romans over heilstaten en Eldorado's. Utopia is het werk van een overtuigd katholiek. Hij wou de Schepper niet uitnodigen - zoals andere schrijvers van utopieen - het een volgende keer beter te doen. De zo kerkse Morus wil misschien het volgende bewijzen: als de Utopiërs, die alleen hun natuurlijke godsdienst en hun geweten ter beschikking hebben, reeds zulke deugden kunnen ontwikkelen, zo'n peil van regeringsvorm bereiken, hoeveel meer moet dan een christelijke volksgemeenschap kunnen bereiken die beschikt over de Evangelies, de goddelijke openbaring en de godsdienstige leiding van de Kerk. Wat er ook van zij, of de Utopia zeer ernstig is bedoeld of meer een Spielerei is, Morus zelf heeft blijkbaar weinig illusies. Op het einde van zijn boekje, na de sermo pomeridianus, de namiddagredevoering van Huthlodaeus, aanhoord te hebben, zegt hij het volgende: (ik parafraseer): ‘Dat was de uiteenzetting van Raphaël. Heel wat in de gebruiken en wetten | |
[pagina 374]
| |
‘Pieter Gillis’ door Quinten Metsys.
van dat volk, de Utopiërs, leek mij absurd (perquam absurde instituta), o.a. het fundamenteel principe van het communisme in leven en bezit, zonder geldelijk verkeer. Maar ziende dat Huthlodaeus vermoeid was van zijn lang verhaal, wenste ik hem geluk en leidde ik hem naar de eetzaal, zeggend dat we een andere keer de gelegenheid zouden hebben om wat dieper op al die problemen in te gaan’. En dan volgt dit slot (ik vertaal): ‘Ik hoop dat dit eens mogelijk zal zijn. Inmiddels, hoewel ik niet kan instemmen met alles wat gezegd werd door die man, ongetwijfeld zeer geleerd en tevens zeer ervaren in menselijke zaken, toch erken ik geredelijk dat er in de republiek der Utopiërs heel wat dingen zijn die ik zou wensen in onze staten te zien; zou wensen eerder dan ik het zou hopen’ (quae in nostris civitatibus optarim verius quam sperarim). In deze laatste bladzijde neemt Morus dus enerzijds afstand van zijn schepping, desavoueert ze zelfs, maar dit is wellicht maar een voorzorg die men in de meeste oude utopieën aantreft. Anderzijds zijn er heel wat dingen bij de Utopiërs die hij niet absurd vindt, die hij integendeel zou willen ingevoerd zien, maar hieromtrent heeft hij geen illusies: optarim verius quam sperarim, hopen dat dit zou gebeuren kan hij niet. Terloops wil ik wijzen op een pas verschenen, interessant artikel van de Antwerpenaar Dr. Blockmans, docent aan de Erasmus-Universiteit te Rotterdam. Het is getiteld Thomas More, Utopia and the aspirations of the early capitalist bourgeoisieGa naar eind(9) en verdedigt de stelling dat Morus in de Utopie een veel realistischer houding heeft dan doorgaans wordt aangenomen. Blockmans toont aan dat Morus, specialist in onderhandelingen in handelszaken en handelsovereenkomsten, in de grond een eminent woordvoerder en verdediger is van de belangen en wensen der Londense mercantiele bourgeoisie, tegen de adel, de clerus en de kroon. Hierbij zouden zijn verblijf in de welvarende, sterk geürbaniseerde en gecommercialiseerde Zuidelijke Nederlanden, al het nieuwe dat hij daar had gezien en zijn omgang en lange gesprekken met mensen als Jeroom Busleyden en Pieter Gillis heelwat ideeën hebben geleverd voor de Utopia. Ik denk dat daar veel waarheid in zit en dat Dr. Blockmans er goed aan deed daar op te wijzen. Maar dan is het evenzeer nodig erop te wijzen dat Morus Engelse voorlopers heeft, wat betreft zijn maatschappijkritiek. Er was reeds een Engelse traditie, wortelend in de sociale onlusten en het hiermee gepaard gaande protest der kontesterende priesters in de veertiende eeuw. In verband hiermee had Wil- | |
[pagina 375]
| |
liam Langland (1330-1400), in het gedicht Piers the Plowman (Petrus de landbouwer), de miserie beschreven van de wroeters die overgeleverd zijn aan de hebzucht van de heren en de monniken. En de Engelse hervormer Wycliff (1328-1394) zei dat al wat God aan goede dingen heeft gemaakt aan de gemeenschap moet toebehoren.
●
Ik wil nog even de Utopia van Morus situeren in de grote stroom der utopische of heilstaatliteratuur. Deze vangt aan in de Griekse Oudheid, met o.a. Plato's Timaios en zijn Politeia, evenals lamboelos met zijn utopisch reisverhaal, en kent een grote opleving in de Renaissance, na en door het verschijnen der Utopia van Morus. Aan deze Utopie in de Renaissance werd door het Interuniversitair Instituut voor Studie van de Renaissance en het Humanisme in april 1961 een internationaal colloquium gewijd, waaraan werd deelgenomen door vooraanstaande specialisten als Eugenio Garin, Pierre Mesnard, Maurice de Gandillac, Luigi Firpo, Robert Klein en anderen. Het verslagboek werd een groot succes en was spoedig uitverkochtGa naar eind(10). Tot deze ongewoon rijke ader behoren o.m. de Christianopolis (1619) van Johann Andreae, de Civitas Solis van Campanella (1623), de New Atlantis (1627) of Nova Atlantis (1638) van Francis Bacon.
Een nieuw renouveau kende de utopische literatuur in de negentiende eeuw met aanvankelijk de geschriften der utopische socialisten als Fourrier, Saint Simon en Owen, en op het einde van de eeuw de bekende werken van William Morris (News from nowhere, 1884) en Edward Bellamy (Looking backward, 1888). In de twintigste eeuw, waarin het denken over staat en maatschappij steeds meer de taak wordt van de sociale wetenschappen, blijft de utopische roman echter springlevend, en het is wellicht geen toeval dat dit gebeurt in het land van Thomas Morus; alleen verschillen deze auteurs grondig van hun zestiende-eeuwse voorganger door hun pessimisme. Want indien H.G. Wells in 1905 met zijn Modern Utopia nog het positieve beeld bracht van een samenleving die wordt geleid door een aristocratie van de geest, dan zijn de romans van Aldous Huxley en George Orwell veeleer negatieve utopieën. Zowel Brave New World (1932) en Ape and Essence (1948) van Huxley, als 1984 van George Orwell (1949) getuigen van een zeer pessimistische visie op de toekomst van mens en maatschappij. Als het soort regering dat Orwell voor 1984 heeft beschreven er nog niet is, dan is toch de technologie die de daarbij horende maatschappij mogelijk moet maken reeds grotendeels aanwezig.
We zullen hier thans niet verder op ingaan, maar wel besluiten dat sedert Morus de utopische roman een specialiteit is gebleven van de Engelse literatuurGa naar eind(11).
●
Niet alleen in de Engelse literatuur blijft Thomas Morus met zijn Utopia aanwezig. Hij is aanwezig in de wereldliteratuur. Een collega sprak in dit verband van de ubiquitas, de alomtegenwoordigheid van Morus. Hij is inderdaad van alle tijden. Reusachtig was de faam van Morus in de eigen tijd, ook door toedoen van zijn beste vriend Erasmus. Dat blijkt uit het reeds vermelde geschreven Morus-portret door ErasmusGa naar eind(12), die zegt ver beneden de perfectie te blijven van het origineel. Erasmus werd reeds in 1522 bijgevallen door Luis Vivès die schreef ‘de 16e eeuw is een bevoorrechte eeuw, iedere generatie brengt zulke “held” niet voort’Ga naar eind(13). Nadien is er een soort black-out gekomen, om politieke redenen natuurlijk vanwege het Engelse schisma in de Kerk. Voor een doorbraak van de Morus-figuur zorgde de historische wetenschap in de negentiende eeuw. Dit leidde dan tot een | |
[pagina 376]
| |
geweldig renouveau in de twintigste eeuwGa naar eind(14). Verschillende biografieën zagen het licht. De beste is die van R.W. ChambersGa naar eind(15). Ook de correspondentie van Morus werd gepubliceerdGa naar eind(16). Terloops: Pieter Daens, de broer van priester Adolf, publiceerde te Aalst in 1893 Thomas Morus, kanselier van Engeland. In 1903 bezorgde Domela Nieuwenhuis een zeer onnauwkeurige Nederlandse vertaling van de Utopia. Ook in de literatuur kwam er een soort Moruscultus. Henriette Roland Holst maakte een treurspel Thomas More in 1912. Het grootste succes kende, in 1960, het Brechtiaans toneelstuk van Robert Bolt, A man for all seasonsGa naar eind(17); het werd onder de titel L'homme seul door Jean Vilar opgevoerd voor zijn afscheid van het Théâtre National Populaire en in 1966 met evenveel succes verfilmd door Fred Zinneman. Hezelfde conflict tussen de raison d'état en de gewetensvrijheid werd behandeld door Brecht in zijn Leven van Galilei en door Henri de Montherlant in Port-Royal. Die raison d'état is wel iets zeer wisselvalligs, als men bedenkt dat in 1955, in hetzelfde Engeland, een kroonprinses voor een kleine crisis zorgde toen ze aankondigde te willen trouwen met een veteraan uit de Slag om Engeland, een held, maar een gescheiden man. Het tegendeel van de Morus-zaak deed zich voor! Niemand, geen enkel Engels minister of parlementslid moest thans het schavot bestijgen, integendeel, het huwelijk ging niet door. Wat Morus betreft, Rome bekrachtigde het oordeel dat destijds werd uitgesproken door Erasmus, in de voorrede tot de Ecclesiastes, door Morus in 1935 heilig te verklaren, d.w.z. klassiek in de perfektie, van universele waarde. Engeland bekroonde zijn rehabilitatie nog in 1978 door de nationale herdenking van de 500e verjaardag van Morus' geboorte en de organisatie, in de National Portrait Gallery, van de prachtige tentoonstelling Sir Thomas More onder het veelbetekenende motto: The king's good servantGa naar eind(18).
●
‘The king's good servant, but God's first’: deze woorden, uitgesproken door Morus op het schavot, bevatten de kwintessens van zijn universele waarde, als symbool van de vrijheid van geweten, van een elementair mensenrecht. Veel van Morus' leven en werk is relevant voor onze eigen tijd, waarin allerlei totalitarismen de menselijke vrijheid en de mensenrechten bedreigen, aan banden leggen of vernietigen. ‘Zijn beroemde woorden’, schrijft John Harper in het woord vooraf van de catalogus bij de zopas vermelde Morus-tentoonstelling, ‘zouden door extensie deze kunnen zijn van een Einstein of van om 't even welk modern denker die zich bezighoudt met universele dingen, met de lotsbestemming van de mens, eerder dan met alledaagse praktische politiek’. Morus' schitterende carrière als eerste minister moest gebroken worden minder door het verzoek van Hendrik VIII om van Catharina van Aragon te worden gescheiden, dan door diens eis om erkend te worden als hoofd van de Kerk in Engeland. Hendrik VIII heeft lang geaarzeld om Morus ter dood te laten brengen, lang heeft hij hem de gelegenheid gegeven om zich te onderwerpen maar voor Morus bleek dit een absoluut non possumus. Hij was en bleef in geweten tegen het cuius regio, eius religio. Zo werd Morus evenals Erasmus. een van de meest gezaghebbende verdedigers van het vrije denken in de wereldgeschiedenis. Met professor Chambers, die in 1935 na dertig jaar studie een meesterlijke biografie van Morus publiceerde, zeggen wij: ‘More werd gedood, maar uiteindelijk moeten zijn beginselen overwinnen. Als | |
[pagina 377]
| |
dit niet zo is, ‘our civilisation is doomed’, dan is onze beschaving ten ondergang gedoemd. |
|