Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||
Lezen in het droomboek en dan wakker worden
| |||||||||||||||||||||||||||
Een protest tegen de werkelijkheid.Maja Blom groeide op in een milieu met een natuurlijke aandacht voor de beeldende kunsten: haar moeder en grootvader schilderden. Al toen ze veertien was, ging ze zomers werken op het atelier van de beeldhouwer Rudi Rooijackers. Dit kordate begin tekent haar: ze zou later onder moeilijke persoonlijke omstandigheden het contact met de was en de klei stevig vasthouden. In Den Haag op de academie kreeg ze van Dirk Bus steenhouwen, naakt en modetboetseren, van Henri van Haaren portret en compositie. De laatste, een voortreffelijk ambachtsman, wist zijn liefde voor het vak op zijn studenten over te brengen. Na drie jaar, in 1957, zette ze haar studie voort op de Rijksacademie in Amsterdam bij V.P.S. Esser. Omdat haar eigen opvattingen en die van haar leermeester te veel verschilden, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||
1.
Maja van Hall: ‘Publiek’, 1960, brons. 60 cm, U.S.A.
2.
Maja van Hall: ‘Sloofje’, 1967, brons, 28 cm, Den Haag, privébezit. verdween ze in 1959: ze wilde zelf haar weg zoeken. Na haar huwelijk met Eylard van Hall kwam ze, van huis uit non-confessioneel, eerst in Heerlen, daarna in Nijmegen terecht in een overwegend katholieke omgeving. Van nature begaafd met gevoel voor humor, zou ze haar opmerkingsgave gebruiken om het ornaat van sommige kerkelijke gezagsdragers en de afschermende kledij van de lagere clerus weer te geven in combinatie met iets wat daaraan afbreuk doet, bijvoorbeeld in Nonnen op stelten en Prelaat. Terwijl ze inmiddels de zorg heeft voor drie kinderen en haar man zich in Nijmegen specialiseert als gynaecoloog, gaat ze modelleren in de huiskamer met de kinderen om zich heen en later in een hoekje van een garage in de buurt.
De vanuit Engeland en Amerika geïmporteerde pop art won in Nederland in de jaren zestig steeds meer terrein, maar Maja van Hall blijft dicht bij huis: ze kijkt aandachtig om zich heen. Voor haar 60 cm. hoge beeld Publiek uit 1960 werd ze geïnspireerd door een theater. De algemene vorm doet denken aan een gekloofd romaans kapiteel. In deze vroege plastiek zijn al verschillende kenmerken te vinden die later vaste voet in haar werk zouden krijgen: het groeperen van figuren tot een ensemble, een zekere neiging tot het anekdotische die krachtig wordt teruggedrongen doordat de figuren niet uitgewerkt zijn, een architectonische opbouw die verwant is aan wat organisch is gegroeid: zo doet de zuil met loge denken aan een boom met een nest in top, en tenslotte een reliëfkarakter met een duidelijke neiging tot het ajour.
Ook de huiselijke situatie inspireert haar: in 1967 vormt ze vol zelfspot haar Sloofjes, onderworpen aan de act van het strijken of stofzuigen. Over het Sloofje dat stofzuigt schreef Willemijn Stokvis: ‘Als een soort oerwezen gaat deze huisvrouw op in haar simpele handelingen. Haar gebogen rug volgt de kromming van de stofzuigerslang die een verlengstuk van haar lichaam schijnt te zijn: een nieuw soort dier, een stofzuigerdier met een grote slurfGa naar eind(1). ‘Wie de onderwerping aan de taak van de huisvrouw op deze wijze verbeeldt, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maja van Hall: ‘Demonstratie’, 1968, brons, 40 × 100 cm, New York, privébezit.
weet het eigen verzet met humor te relativeren. Technisch is nog een echo van de impressionistische toets van de Rijksacademie te bespeuren in de toegevoegde flarden was; ze zijn hier echter groter dan in de impressionistische traditie, op weg naar zelfstandigheid.
Die formele autonomie wordt in 1968 bereikt in beelden als Strijd en Demonstratie, waarvan er in totaal vijf ontstaan. De flarden van de aaneengerijde lijven bij Demonstratie zijn zeer gevarieerd opgebouwd; sommige rechthoekige protestborden schijnen samen te vallen met de hoofden. Wie met de vinger langs de gestalten strijkt, kan zich verwonden: tot in de technische details is het beeld vervuld van agressie. Uit een vorm die dicht staat bij de abstractie spreekt een zeer geladen inhoud: intensieve bekommernis om de oorlog in Vietnam. Steeds weer zal de inhoud voor haar beelden van bijzondere betekenis blijken; de ideeën staan er centraal. Verzet spreekt ook uit de ronde hoofden, als luidsprekers die een strijdkreet herhalen. De stokbeentjes, al te ijle dragers voor de lijven, duiden het vruchteloze van protest en strijd aan, de weerloosheid van de mens. De plaatdunne figuren op stelten, waarbij de negatieve ruimte tussen de hoofden van grote betekenis is, doen weliswaar denken aan de beelden van Lynn Chadwick en Kenneth Armitage, ook in zover ze een vergaande abstrahering | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maja van Hall: ‘Vluchtkar’, brons, 8 cm, Amsterdam, privébezit.
van de menselijke figuur bieden, maar zowel de flardvormen als de idee waren al aan te wijzen in de Sloofjes, het ironische verzet tegen de eigen situatie heeft zich verwijd tot deelname aan het wereldgebeuren. Het reliëfkarakter van Demonstratie, ail aan te treffen bij Publiek, is opnieuw een aanwijzing voor de innerlijke consistentie van haar werk. | |||||||||||||||||||||||||||
De werkelijkheid ontvlucht.Een jaar later bouwt Maja van Hall haar eerste Vluchtkar op; in totaal zouden er zes verschillende exemplaren ontstaan, die, zoals al haar werk tot nu toe, uitgevoerd werden in het verloren-wasprocédé, waarbij het oorspronkelijke beeld in was door de bronsgieter wordt weggesmolten. De uiterst gecompliceerde vorm maakte het onmogelijk om er een negatief van te maken; vrijwel al haar werken tot 1971 zijn dan ook unica. De Vluchtkar die ze in 1970 boetseert, maar 8 cm. hoog als een draagbaar juweel, is volgestouwd met dieren en mensen als een ark van Noë op wielen. Al wie gered wil worden en een geest van verzet bezit, vlucht weg uit de bedreigde samenleving. Het persoonlijke protest van de Sloofjes en het sociale van Demonstratie maken hier plaats voor een nog meer fundamentele afwijzing. Ook de figuren in de Vluchtkar zijn te kwetsbaar voor het bestaan; ze zijn te herleiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de beeldhouwster, al wordt het sprookje nog zo speels voorgedragen. De kar lijkt topzwaar met veel te kleine wielen; met zulk een ondeugdelijk vervoermiddel moet de vlucht mislukken. De touwen die hem omsnoeren en die hier voor het eerst in haar werk voorkomen, drukken de gebondenheid van de mens uit aan zijn plaats en plichten. Hij, beter: zij zou weg willen snellen naar een wereld waar de wonderen nog niet uit zijn, maar wordt door duizend draden vastgehouden. Onder de figuren in de Vluchtkar een speelgoedbeest uit de kinderkamer, want wat verdient meer gered te worden als de eerste knuffelbeer? Behalve mensen hebben veel dieren een plaats gekregen; zo zit een raaf misantropisch voor zich uit te staren. Met elkaar vormen ze een surrealistisch geheel zoals op een paneel van Jeroen Bosch.
In beelden als Strijd en Demonstratie sprak zich een geest van verzet uit die de samenleving om humanitaire redenen wil hervormen, dezelfde geest die haar vader zich in de Tweede Wereldoorlog deed aansluiten bij het ondergronds verzet en die terug te voeren is tot het achttiendeeeuwse rationalisme. Uit de Vluchtkarren spreekt daarentegen een zo principieel verwijt aan die maatschappij dat ze in haar geheel verworpen wordt, zoals tijdens de romantiek. Deze cultuurhistorisch zo tegengestelde stromingen zijn in de werkelijkheid van Maja van Hall in elkaars | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maja van Hall: ‘Prelaat’, 1974, brons, 38 cm, Noordwijk, in bezit van de kunstenaar.
verlengde te plaatsen: haar romantiek gaat één stap verder. Parallel aan deze consequente stap valt met de eerste Vluchtkar een afwenden van de vertrouwde realiteit waar te nemen. Maja van Hall gaat het land van de verbeelding binnen dat geen beperkingen kent. Wel kent het een voortdurende invoer, de import aan de grenzen van het rijk, afkomstig uit de immense landstreken van het onderbewuste en, aan de andere kant, uit de werkelijkheid. Die werkelijkheid wordt soms moedwillig beperkt, bijvoorbeeld tot figuren uit de speelgoedwinkel. Of hoort alles uit de kinderkamer tot de wereld van de verbeelding? Toen haar kinderen nog klein waren, kocht Maja van Hall ook voor zichzelf speelgoed, bij voorkeur figuren die ze kon opwinden, zodat ze konden wegrennen voor een korte vlucht. Nu staan ze in een grote vitrinekast waarin anderen kostbaar antiek zouden bewaren.
Het vertellende karakter dat van Publiek tot Vluchtkar haar werk kenmerkt, wordt voortgezet in het ‘speelgoed’ voor volwassenen dat ze vervaardigt en in de Droombomen. Ook bij deze beide thema's is de inhoud van grote betekenis en zoals steeds blijft ze een thema zólang exploreren tot ze, in een hele reeks, de mogelijkheden daarvan heeft onderzocht. Bij het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig vormt ze met veel humor de wezens uit het prentenboek van haar verbeelding, corpulente maar contente dwergen. Gewoonlijk suggereren ze huiselijke gezelligheid en geborgenheid. Bepaald boosaardig echter is de boodschap van de PrelaatGa naar eind(2) uit 1974. Bij het lang gewaad is duidelijk te zien dat de beeldhouwster inmiddels technisch de graad van perfectie bereikt heeft: nergens is de massa saai of ongearticuleerd, integendeel: het is boeiend met de ogen de plooival in al zijn modulaties te volgen. De techniek dient de idee, want het volume van het corpus leunt wat achterover, zodat aan de blik van de figuur weidse perspectieven vergund zijn. De Prelaat, die zich verheft in grootheidswaan, heeft het koddige lichaam van een kleuter. Toch draagt het hoofd met de bolle wangen een mijter. Ook zijn speelgoed, het stokpaard dat hij zo graag berijdt en het varkentje dat hij wel eens | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maja van Hall: ‘Droomboom’, 1976, brons, 110 cm, Epse, galerie Lenten.
even zal wassen, doet afbreuk aan zijn hoge waardigheid. Precies als in de middeleeuwen en bij Jeroen Bosch draagt de uitgebeelde figuur de ideeën die hij belichaamt. Maatschappijkritiek en onbarmhartige spot hebben een verbond gesloten. Doordat twee tegengestelde personen uit de samenleving, de hoge kerkelijke ambtsdrager en het belangeloze kind, tot één gestalte worden teruggebracht, springt de vonk van de humor over. | |||||||||||||||||||||||||||
Lezen in het droomboek.Bijna volstrekt geïnspireerd door de verbeelding zijn de Droombomen die sinds 1968 ontstaan. Het idee voor de eerste Droomboom viel Maja van Hall in toen ze een dorre tak van perfecte verhoudingen op de grond zag liggen: daarbinnen zou ze een speelveld voor fantasievogels kunnen inrichten. En inderdaad, in de eerste Droomboom voeren dieren een ritmische rondedans uit. Het zijn fancy-dieren, bestaande uit flarden brons zoals de boom zelf. Aan de scherpe uitsteeksels zou een vinger zich kunnen wonden. Het is 1968, het jaar van Strijd en Demonstratie. De latere Droombomen worden monumentaler, tot ruim twee meter, met verschillende speelvelden. Ook is er een geleidelijke ontwikkeling van een meer realistische naar een meer architectonische boom en naar grotere soberheid. De Droomboom die ze in 1976 vormt, zou als een geabstraheerde figuur beschouwd kunnen worden met speelvelden binnen haar gesloten armen. Wie in het droomboek wil lezen, ontmoet een zwevende engel die een ideaal van Maja van Hall in praktijk brengt: ontheven zijn van de zware materie en vliegen zoals ook de twee vogels doen. Als pendant van de engel een stokpaard, het tegen-beeld van vrijheid. Tegenover de schematische man een realistische vrouw; zo stonden de twee in het aards paradijs aan weerskanten van de boom van goed en kwaad. Drie maal komt de schelp voor om de idee uit te drukken van beschermen wat kwetsbaar is, maar ook van afschermen, van het oprichten van scheidsmuren tussen mensenGa naar eind(3). Omdat ze ruimte bieden aan idealen en irritaties, speelse invallen en benauwde dromen, zijn de Droombomen werkelijk bomen van goed en kwaad. Precies zoals in het land van de verbeelding gebruikelijk, is aan hun inhoud geen enkele grens opgelegd: ze zijn bereid de meest tegenstrijdige wezens te herbergen. Symbolisch sluiten ze alles in wat het leven verrijkt en bedreigt. Hun iconografie dankt ideeën aan de werkelijkheid, maar vooral aan de verzonken wereld van het onderbewuste. Daarom staan ze open voor verschillende interpretaties. Wat de vorm betreft loopt er een lijnrechte evolutie van Publiek uit | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||
1960 naar dit werk uit 1976. In beide wordt een ensemble van figuren gegroepeerd. De neiging tot het anekdotische werd de eerste keer teruggedrongen door de gestalten te veralgemenen, nu door ze op te laden met een archè-typische betekenis. Ook hier zijn architectuur en organisme gecombineerd. Ook hier een reliëfkarakter dat naar het ajour neigt. Wat de innerlijke oriëntatie betreft sluiten de Droombomen aan bij de zelfstandige fantasiefiguren en de Vluchtkarren. De neiging tot vluchten in het rijk van de verbeelding is bij de Droombomen niet minder hevig, maar de idee van dynamiek is vervangen door die van verworteling, de vaart van de vlucht door een besef van dulcis est desipere in locoGa naar eind(4). | |||||||||||||||||||||||||||
Naar binnen reizen.In 1970 gaat Maja van Hall verder het land van de verbeelding binnen. De mens die de neiging heeft zijn meest kwetsbare ik tegen buitenstaanders te beschermen, toont hun maar een gedeeltelijke persoonlijkheid. Uit dit inzicht ontstaan beelden als Dischizoom, Mono- en Trischizoom, geschematiseerde wezens, belegd met stukjes van een legpuzzel: de mens als raadsel voor de ander. De mens als voer voor psychiaters ook: het zijn vooral psychiaters en psychologen die deze beelden tot hun eigendom hebben gemaakt. De mens, teruggebracht tot een schema - bijna: tot zijn schaduw - kreeg al in 1968 een plaats in de Droomboom. Alleen geeft Dischizoom een dubbelwezen te zien als gevolg van Maja's reis naar binnen. Zoals Gerrit Achterberg zijn poëtisch thema schiep met zijn verbeelding en daarna op tragische wijze door de werkelijkheid werd ingehaald, weet de realiteit in 1974 Maja van Hall te vinden. Willemijn Stokvis schrijft: ‘De ironie, het absurde is verdwenen. Het is duidelijk dat zij door het verlies van een kind de volkomen machteloosheid van de mens tegenover zijn lot totaal en zonder dromen van vlucht of uitkomst beleeft’Ga naar eind(5). Inderdaad is de surrealistische verbeeldingswereld weggezonken; deze werkelijkheid is niet meer te ontlopen. Het dromenboek wordt dichtgeslagen. Zij vervaardigt figuren die van kruin tot voetzool omwikkeld zijn, waardoor ze van deelname aan het leven zijn uitgesloten. Wel zijn het archètypen, zoals bij Dischizoom en in de Droomboom, een teken van verbinding over de scheidsmuur van 1974 heen. Vastgebonden op een stoel, zó dat de benen overgaan in de poten, de armen in de rugleuning, zijn ze bezig te vergroeien met het meubel. Suggereerden de Vluchtkarren dynamiek en de Droombomen verworteling, de omsnoerde figuren zoals Gebonden suggereren de roerloosheid van de materie, of, beter, de uiterste grens van menselijk leven, overgave, niet aan het bestaan, maar aan de dood. Er is verwantschap met de figuren van Giacometti die ook aangetast zijn door onmacht, zwijgen, vervreemding. Bij Maja van Hall wordt de onmacht tot leven expliciet gemaakt door windsels en touwen, die ze bij de Vluchtkarren al gebruikte om onvrijheid aan te duiden. Sommige figuren liggen als mummies op de grond, de knieën opgetrokken in kramp, onbereikbaar. De inkapseling is volkomen. Tot, in 1977, bij Bevrijding, de windsels openbarsten als een pantser dat gekliefd is. Glanzend komt de mens hieruit te voorschijn; zijn gepolijste binnenvorm is een teken van het nieuwe leven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maja van Hall: ‘Gebonden’, 1976, brons, 90 cm, Utrecht, Museum voor hedendaagse kunst.
Maja van Hall: ‘Bevrijding’, 1976, brons, 88 cm, Noordwijk, in bezit van de kunstenaar.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||
Biografische gegevens:
| |||||||||||||||||||||||||||
Onderscheidingen:
Adres: Voorstraat 69, 2201 HN Noordwijk. | |||||||||||||||||||||||||||
Opdrachten:
| |||||||||||||||||||||||||||
Verspreiding werken:Den Haag, Dienst Verspreide Rijkscollecties, ongeveer 20 stuks.
Voorts in particuliere collecties in Nederland (± 60), België (± 4), Frankrijk (± 4), Duitsland (± 10), Engeland (± 3), Zwitserland (± 6) en de Verenigde Staten (± 6). | |||||||||||||||||||||||||||
Individuele (i) en groepstentoonstellingenGa naar voetnoot*:
| |||||||||||||||||||||||||||
Beknopte bibliografie:
|
|