is de Europese geschiedenis er hoofdzakelijk een van crisismomenten geworden. Europa is geboren en getogen in een voortdurende staat van desintegratie, en toch bracht juist elk obstakel een stuwende kracht teweeg in de richting van de (nog altijd) voor ogen liggende integratie.
Aanvankelijk, na de oorlog, werd Europa verhandeld en in tweeën gesplitst. Het verbleef jaren in een ‘machtsvacuüm’. De Koude Oorlog deed president Truman niettemin inzien dat een sterk West-Europa noodzakelijk was om de communistische druk te nivelleren. Het Marshall-plan dat geconcipieerd werd om de lamliggende Europese economie weer op gang te brengen, betekende meteen ook het allereerste begin van de Europese samenwerking: de betrokken regeringen moesten immers zelf de omvang van de hulp die ze samen nodig hadden, bepalen. De Europese idee zou de volgende jaren duidelijker vorm krijgen, al waren de instellingen die gecreëerd werden jammer genoeg nogal symbolisch van aard.
Tijdens en na de Koreaanse oorlog waren er verscheidene tevergeefse pogingen om Engeland bij het Europese beraad te betrekken. Het hele overleg zat tot 1954 zowat in een impasse. Het jaar erop werden onderhandelingen gevoerd tot oprichting van de Europese Ekonomische Gemeenschap. Engeland ging dwars liggen met een eigen economisch verdrag met de gemenebestlanden, maar zag zich voor een voldongen feit geplaatst toen de ‘Zes’ definitief van start gingen met een douane-unie.
Maar Europa begon pas werkelijk enig internationaal gezag te krijgen met de terugkeer van Generaal de Gaulle. Zijn aanvankelijk zeer pro-Europese houding en latere stugheid op de meest onverwachte momenten lijken contradictorisch, en toch kan moeilijk ontkend worden dat de man een fenomenaal politiek inzicht had. Zijn Europa was echter een ‘Europe des Etats’ - geen supranationale gemeenschap. Daarom verzette hij zich ook tegen Kennedy's pogingen om het NAVO-pact te verstevigen en stelde twee keer zijn veto tegen toenaderingspogingen van Engeland. Het waren veto's tegen een Europese gemeenschap die - in NAVO-verband - toch van Amerika afhankelijk zou zijn.
Van de Meerssche constateert dat de integratie aan het einde van de jaren zestig opnieuw bij zijn vertrekpunt stond. Maar na 1968, het internationale jaar van bezinning, kreeg de Europese idee weer vleugels. President Pompidou stemde in me de Britse toetreding, en in 1971 was de verruiming al voltrokken.
Meteen daarop brak de internationale energiecrisis uit. De Club van Rome had er echter voor gewaarschuwd dat er grenzen aan de groei en de reserves zijn. Europa zocht een confrontatie met de olielanden te ontwijken en verkoos zelf te onderhandelen. Het Amerikaanse chauvinisme van een Kissinger verhinderde echter dat de gemeenschap een eigen energiepolitiek en Midden-Oosten-beleid voerde. Het Amerikaanse leiderschap moest voor alles beschermd worden en de Europeanen, te zwak en verdeeld, moesten zich daar bij neerleggen.
In 1974 was de malaise totaal. Toch zijn er een paar pogingen om de werking van de Europese instellingen doeltreffender te maken en de besluitvorming weer vlot te krijgen met het oog op de strijd tegen de inflatie.
Met het oog op de Europese verkiezingen maakte Leo Tindemans een rapport over de Europese unie, dat, hoewel verdeeld onthaald, de vinger op de wonde legt: Europa moet haar doelstellingen herzien, streven naar gemeenschappelijke stellingname, en vooral een identiteit inzake buitenlands beleid opbouwen. Van de Meerssche komt tot dezelfde conclusies, en voegt eraan toe dat Europa er ook in moet zien te slagen weer de bevolking aan te spreken. Het is de vraag of een gemeenschap zonder burgers achter zich eigenlijk wel democratisch werken kan; de verkiezingen hebben daar niets aan veranderd. Een nieuw parlement dat weer niets zou kunnen uitrichten omdat de nationale regeringen toch hun eigen gang gaan, is ongeloofwaardig. Een Europees parlement zonder eigen regering heeft geen zin. Europa heeft leiding nodig, dat heeft de geschiedenis uitgewezen. P. van de Meerssche heeft de samenhang en betekenis van die historische feiten eenduidig maar overtuigend ontleed, en heeft hiermee een van de betere boeken over Europa geschreven.
Karel Osstyn.
P. Van de Meerssche, Europese integratie en desintegratie 1945-heden, Standaard Uitgeverij, Antwerpen-Amsterdam, 1978.