Fries, Luxemburgs, Nedersaksisch, Schwyzertütsch. Ruim 30 Germaanse taalvarianten met hun mogelijkheden en ook met de bedreigingen voor hun voortbestaan, worden voorgesteld.
Indringend handelt Kloss over de buurtalen van het Duits, zoals (voor Ons Erfdeel-lezers bijzonder interessant) de ‘grote verliezer’, het Nederlands, dat b.v. Indonesië en Zuid-Afrika (dit laatste gebied aan het eveneens uitvoerig besproken Afrikaans) verloor, evenals het nu Duitse grensgebied tussen Aken en Emden. Daar plaatst hij als winst Vlaams-België tegenover, maar niet Zuid-Oost-Limburg. Kloss vermeldt verder het verdwenen Negerhollands van de Westindische eilanden en het uitgestorven Ceylon-Dutch, maar niet het Nederlands van Noord-Amerika.
Naast het Nederlands noemt hij als andere grote verliezers het Jiddisch en ook het Hoogduits, terwijl het Deens in Sleeswijk-Holstein (met ruim 800 leerlingen in een eigen schoolnet) zich kon handhaven. Beslist zijn ook de ongeveer 12.000 leerlingen en studenten Nederlands in Indonesië vermeldenswaard, maar vergeleken met het lot van andere Europese koloniale talen een ‘total-loss’, zoals het met de Nederlandse ingesteldheid tegenover de eigen taal ook niemand kan verbazen.
In het hoofdstuk ‘über die deutschen Bezeichnungen für einige germanischen Sprachformen und ihre Sprecher’ (p. 360-368) gebruikt Kloss liever ‘Zuidnederlands’ dan ‘Vlaams’. Hij heeft zich altijd tegen de verkeerde opvatting van twee talen (Hollands en Vlaams) gekant, al zijn Vlamingen en Hollanders daar vaak zelf de schuld van (p. 148), wat door tegenstanders van het Nederlands voortdurend wordt uitgespeeld. Hier had Kloss tussen de haakjes van de titel consequent ‘Flämisch’ moeten schrijven (p. 146) in plaats van ‘Südniederländisch’.
Bij de passus over de achteruitgang van het Nederlands op Duitse bodem (p. 348) zou men nog kunnen constateren dat het Nederlands van de Duitse oudgereformeerden pas in onze tijd sterk teruggedrongen werd (vgl. Ons Erfdeel, 11e jg., nr. 2). Ook de Nederrijn is met ‘ettelijke gemeenten’ ondervertegenwoordigd, aangezien dit een vrijwel aaneengesloten Nederlandstalig gebied vormde: het Nederlands moest de Nederrijn alleen in bepaalde funkties op het niveau van de ambtenarij met het Hoogduits van de Pruisische ambtenaren delen, en in de tijd van Napoleon met het Frans. Een geschiedenis van het Nederlands op Duitse bodem blijft overigens nog te schrijven.
Naast de overweldigende veelheid van gegevens over de Germaanse taalfamilie zijn er nog, buiten het bijvoegsel -, 916 noten en 37 bladzijden bibliografische gegevens. Daarin mist men toch nog het een en het andere, zoals de voor Vlaanderen onontbeerlijke Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Tielt, 1973-1975) of het cahier van de Vlaamse J. Goossens, ordinarius Nederlands te Munster: Was ist Niederländisch - und wie verhält es sich zum Deutschen? (Bonn, 1971, Nederlandse Ambassade). Bij het Westhoekvlaams van Frans-Vlaanderen sluit de bibliografie reeds af met Deleu/Niessen, Frans-Vlaanderen (1968). Een betrouwbare kaart van het taalgebruik zou beslist zeer nuttig zijn geweest. Daarbij zijn er juist bij de door de Duitse taalwetenschap lang verwaarloosde talen - bagatellen! - veel fouten in de citaten blijven staan.
Het hoofdcriterium van Kloss om een taal bij de Germaanse taalgroep onder te brengen is de woordenschat. Om misverstanden te vermijden (het Engels b.v. zou dan nauwelijks nog een Germaanse taal zijn) was hier een verduidelijkende differentiëring vereist, met name een grotere aandacht voor de overige taalcomponenten. Weliswaar toont het voorbeeld van het Westfries op basis van de woordenschat zijn verwijdering van het Anglo-Fries van de oudere tijd, en zijn toenadering tot het Nederlands.
Kloss voorstellen voor een gekoncentreerde, wetenschappelijke aandacht van de germanistiek voor alle Germaanse talen verdienen ernstige belangstelling en verwezenlijking. Iedere germanist zou, als bijdrage van de hogescholen, naast zijn moedertaal meerdere Germaanse talen moeten leren kennen. De beste voorbereiding daartoe is het standaardwerk van Kloss, dat thuishoort in de boekenkast van elke taalminnaar!
Josef Kempen.
Heinz Kloss, Die Entwicklung neuer germanischer Kultwsprachen seit 1800. Tweede, herziene druk. Uitg. Päd. Verlag Schwann, Dusseldorp, 1978, 463 p.