het tegendeel. Het Frans nam een uiterst beperkte plaats in de Brusselse stadscartularia in. De stadsarchieven van Gent, Brugge en leper bv. blijken veel meer Franstalige teksten te bevatten. Heel wat privileges die de graven van Vlaanderen aan de burgers verleenden, waren in het Frans gesteld. In Brabant daarentegen gebruikten de hertogen de taal van de onderdanen: het Diets.
Naar aanleiding van de millenniumviering hebben bepaalde Franstalige Brusselse FDF-politici een officiële tentoonstelling Duizend Jaar Franse Aanwezigheid in Brussel ingericht (met hoofdzakelijk Vlaamse gemeenschapsgelden) om te ‘bewijzen’ dat Brussel reeds van oudsher een Franstalig centrum was. De studie van Paul de Ridder weerlegt op indrukwekkende wijze deze kwalijke propagandakwakkel en bewijst dat zelfs de geschiedschrijving in dit land door bepaalde politici ‘gecommunautariseerd’ is. Maar flagrante geschiedvervalsing is nog altijd geen strafbaar feit. Het is integendeel een door politici elegant beoefende tactiek met electorale winstoogmerken.
Polarisatie.
De bijdragen van de linguïsten bevestigen een gegeven dat vanuit andere waarnemingen ook wordt bevestigd: het geoliede verfransingsmechanisme bij de Brusselse Nederlandstaligen is afgeremd door het gebruik van de standaardtaal (Algemeen Beschaafd Nederlands), die bij de jongere generatie het sociaal prestige verworven heeft dat het Frans bij de oudere generaties bezat. Het is niet meer vanzelfsprekend dat bij het sociale integratieproces van de hogere en ook lagere sociale groepen in Brussel de Franse taal automatisch wordt geassimileerd of overgenomen, zoals het vroeger haast wetmatig gebeurde. Het blijkt dat door het gebruik van de standaardtaal ook een groter sociaal zelfbewustzijn ontstaat. De studie van Roland Willemyns (docent aan de VUB) omtrent het taalgedrag van de Vlaamse universiteitsstudenten uit Brussel-Halle-Vilvoorde bevestigt significant met cijfers de indijking van de verfransing, vooral bij de studentenbevolking. Deze groep legt een hoger taalbewustzijn aan de dag en is een richtinggevend deel van de intellectuele groep in de komende generaties, zodat deze trend zich in de toekomst nog verder zal profileren.
Zodoende wordt in Brussel vooral bij de jongere generaties een polarisatie op gang gebracht die men evenzeer bij de Franstaligen vaststelt: de tweetaligheid verdwijnt met rasse schreden in Brussel, men zet zich in veel randgemeenten formeel af tegen verfransing of verfransende toegeeflijkheid (bv. de aktie ‘Waar Vlamingen thuis zijn’). Een hoopgevende vaststelling. Op termijn zal het feitelijk wegvallen van de Belgische linguïstische mengvorm der tweetaligheid ook repercussies hebben op de taalwetten.
Frank Logie bestudeert vanuit historische achtergrond de ruimtelijke samenstelling van de Nederlandstalige bevolkingsstructuur in de Brusselse gemeente Watermaal-Bosvoorde, terwijl Dominique Deserrano vanuit een onderzoek der huwelijksakten van 1850 tot 1910 een proeve van demografische samenstelling van de gemeente Anderlecht uitwerkt.
Interessant is ook het onderzoek door Ans Behling-De Metsenaere en Tony de Backer-Kristoffersen over de aard en de omvang van de verfransing via het onderwijs, te beginnen vanaf het lager onderwijs. Hieruit blijkt dat twee- (of meer-)taligheid in opvoeding en onderwijs een bijkomende handicap kan zijn vooral ten aanzien van kinderen uit lagere socio-professionele groepen. Het onderwijs in een vreemde taal brengt ‘niet zozeer problemen op het gebied van het leren als dusdanig, maar schijnt wel een ongunstige invloed uit te oefenen op het concentratievermogen, de taakgerichtheid en sociale aanpassing van het kind in de klas’.
De uitgebreide studie van Johan Muyldermans over het Vlaamse element in het Francofoon-Brusselse dagblad Le Soir gespreid over de historisch belangrijke naoorlogse periode van 1944 tot 1969 reveleert veel over de communautaire disputen en de steeds maar rabiater wordende anti-Vlaamse opstelling van deze toonaangevende krant.
Deze krant waarvan het lezerspubliek tot de typische ‘middenklasse’ behoort, werd gaandeweg de tendentieus gerichte spreekbuis van de liberale en FDF-francofonie.
De berichtgeving over Vlaanderen wordt in Le Soir meestal in een eenzijdige, weinig objectieve en sloganeske taal gesteld. ‘Het Vlaamse en het francofone imago worden in sterke mate verpersoonlijkt en in een gigantische wit-zwarttegenstelling op de spits gedreven. Hierbij refereert Le Soir bestendig naar de incivieke smet die de Vlaamse Beweging tijdens en na de oorlog op zich laadde. Deze houding is echter in strijd met zijn toenmalig standpunt waarbij het incivisme en de collaboratie geenszins als een exclusief Vlaams verschijnsel werden behandeld.
Om de groepsgebondenheid van de francofonen te verzekeren en te bevorderen, en tevens de assimilatie van de Brusselse Vlamingen met de francofone stedelijke meerderheid te vergemakkelijken, wordt een beroep gedaan op emotionele middelen: enerzijds overheerst een algemeen gevoel van angst voor de negatief en veel sterker voorgestelde tegenstander en een vrees voor minorisatie, anderzijds stelt men daartegenover de sfeer van verdraagzaamheid en broederlijkheid die in het francofone kamp heerst... Le Soir suggereert regelmatig een statusverschil tus-