Renier Van der Velden (o1910).
heel wat klankenspel en etherische, soms kosmische sfeerschepping. Zowel het orkest o.l.v. André Vandernoot als de componist interpreteerden die bladzijde met een bruisend temperament en vertolkten de subtiele klanksonoriteiten met een delicate verfijning.
Veertien dagen later, op 19 februari, speelde diezelfde Filharmonie, andermaal o.l.v. André Vandernoot, de Tweede symfonie van Jef Maes (o1905). Ook in dit werk uit 1966 stelt de Antwerpse toondichter zich voor als een ‘modern romanticus met een lyrisch orkestraal palet’. In een ongecompliceerde schrijfwijze en een overzichtelijke structuur werkt hij vooral met de tegenstelling tussen motorisch geladen fragmenten en lyrische frasen. Hij geeft de voorkeur aan duidelijk getekende thema's, waaruit hij meestal de motieven haalt voor passagewerk en doorwerking. In tegenstelling tot zijn eerste symfonie is deze partituur rijker van orkestrale kleur en nieuwer van harmonische inkleding.
Renier Van der Velden (o1910) kreeg in het begin van het jaar, ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, een huideconcert aangeboden door het Fonds Alex de Vries en BRT-Antwerpen. Deze Antwerpse componist heeft als autodidact altijd een eigen weg bewandeld. Aanvankelijk werd hij om zijn onorthodoxe schrijfwijze als avant-gardist bestempeld: geen traditionele structuren, een ietwat hybridische inhoud en een dissonerende klankentaal. Zijn oeuvre bestaat hoofdzakelijk uit kamermuziek en balletten. Dat die kamermuziek gedifferentieerd is van inhoud, bewees het programma van het huldeconcert. Nocturne voor beeldhouwer Marc Macken is een polyfoon uitgewerkte bladzijde met een geladen gevoelsinhoud. Bagatellen daarentegen is een decoratieve partituur, waarin fluit, altviool en cello levendig en soms in een divergent samenspel onder elkaar musiceren. Typisch voor zijn idioom is het Pianoconcerto met zijn motorisch hamerende ritmiek en expressionistische klankentaal.
Op zaterdag 23 februari werd in de reeks Promenadeconcerten, georganiseerd door de Filharmonische Vereniging en het Feestcomité van de stad Antwerpen, een heel concert gewijd aan de Belgische muziek. Een stampvolle Elizabethzaal luisterde naar composities van E. Tinel, H. Vieuxtemps, A. de Boeck, J. Blockx, J. Maes, L. Stekke, C. van Neste e.a. uitgevoerd door de Filharmonie van Antwerpen o.l.v. Fernand Terby. Oorspronkelijk stond die namiddag ook een nieuw werk op het programma. Wegens onvoorziene omstandigheden vond de creatie van Zeeland van Willy Ostijn (o1913) niet plaats. Spijtig, want die Westvlaamse componist horen we zelden of nooit in het Antwerpse. Naar we vermoeden had deze nieuwe partituur niet misstaan in een promenadeconcert. Willy Ostijn schrijft immers allesbehalve revolutionair. Hij geeft veeleer de voorkeur aan ongecompliceerde en bevallige muziek die het publiek direct aanspreekt en toch van een gedegen gehalte is. In de voornoemde orkestfantasie geeft hij een muzikale evocatie van de vissers die op kabeljauwvangst naar IJsland uitvaren. De vrije variatievorm is gebouwd op het overbekende volkslied ‘Allen die willen te Kaapren varen’.
Nog geen week later op donderdag 28 februari organiseerde de Kon. Maatschappij voor Dierkunde in samenwerking met BRT-1 een concert waarop uitsluitend werk van Peter Benoit werd uitgevoerd. Ook voor die manifestatie liep de ruime Elizabethzaal zo goed als vol. Er bestaat dus wel degelijk een publiek dat voor de muziek van onze ‘Vlaamse bard’ geïnteresseerd is. Dit keer bevatte het programma een willekeurig samengestelde bloemlezing met enkele van de populairste en beste bladzijden van de componist: fragmenten uit de Rubenscantate, Van Rijswijckcantate, De Waereld in, Charlotte Corday, de twee symfonische gedichten en het lied Mijn moederspraak. Persoonlijk vinden we een dergelijke, zelfs heterogene samenstelling niet zo kwaad. Ze ligt alleszins in de lijn van wat de Benoitspecialist dr. Floris van der Mueren voorstelde in zijn lezenswaardig boek Peter Benoit in het huidig perspectief (1968): ‘Benoit heeft zoveel geschreven dat hij, zonder schade, een strenge selectie verdragen kan. Bij het kiezen zal men bovendien ervaren dat het volume van de degelijkheid groter uitvalt dan men zou denken en velen zal verrassen. Die selectie zal Benoit ‘de’ belichting geven die hij behoeft, omdat zij uit de veelheid van zijn gecomponeerde werken reliëf geven zal aan momenten die hem te zien geven op een hoogte waar zijn wezenlijk formaat op ondubbelzinnige wijze met juistheid kan worden beseft!’ Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat een gedeelte van