Muziek
Nederland in Rotterdam 80.
Al eerder organiseerden de Rotterdamse Kunststichting, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en De Doelen een componistenshow. Maar ditmaal lag het accent minder op nieuwe werken. Men pretendeerde ook niet een zo volledig mogelijk overzicht te geven. Het uitgangspunt had men gezocht in ‘kwaliteit’, in representatieve werken uit de oogst van de laatste twintig jaren.
Over het algemeen hebben dit soort festivals weinig aantrekkingskracht op een niet-geschoold publiek. In Rotterdam echter wilde men aantonen dat het wel degelijk mogelijk moet zijn om het hedendaagse ‘verkoopbaar’ te maken, om een boeiend, afwisselend programma samen te stellen door de krenten uit de pap te vissen.
Wat was boven komen drijven?
Rudolf Escher, Ton de Leeuw, Theo Loevendie en Otto Ketting, die elk met twee werken vertegenwoordigd waren, terwijl voor de garnering composities van Enrique Raxach (Imaginary Landscape), Peter Schat (Canto General) en Joep Straesser (Splendid Isolation) uitgezocht bleken.
Men had ook Tristan Keuris aangezocht, maar zijn pianoconcert (een opdracht van de Rotterdamse Kunststichting) was nog niet voltooid.
Wat maakte de meeste indruk?
Wat mij betreft Schat met zijn Canto General, waarvan de uitvoering ditmaal werd voorafgegaan door een opname van de tekst, gelezen door de dichter Pablo Neruda op Poetry International 1971. Op zichzelf al een ‘muziekstuk’: zo dramatisch en gespannen voorgedragen, op het randje van het pathetische af.
Canto General ‘slijt’ niet. Meestal kun je na meermalen beluisteren als het ware door een compositie héén kijken, slechts de allersterkste werken slijten nauwelijks.
De uitvoering van Canto General was tot dan steeds verbonden met dezelfde namen: Lucia Meeuwsen (mezzo-sopraan), Vera Beths (viool) en Reinbert de Leeuw (piano), geen wonder dat anderen er zich niet aan durfden te wagen. Welnu, de zangeres had zich ditmaal omringd door Jacques Holtman en Hakon Austbö, die veel meer een éénheid toonden, zij het dat men hier en daar persoonlijkheid tekort kwam.
Ook indrukwekkend vond ik Theo Loevendie's toneelmuziek bij Andersens sprookje De Nachtegaal. Loevendie vond inspiratie bij een experiment van het theatergezelschap De Appel dat met acteurs en musici sprookjes improviseerde. Daaruit ontstond in 1974 een meer gerichte opdracht voor een complement bij Strawinsky's De geschiedenis van de soldaat. Loevendie hield zich aan dezelfde kleine bezetting, waarbij aan de klarinet de hoofdrol toebedeeld was.
De echte nachtegaal kreeg een intuïtief uitgewerkte solo, de mechanische vogel een meer planmatig complement. Maar verschillen zoals bijvoorbeeld in Strawinsky's eigen operaatje bleven uit. Avantgardistische klankeffecten waren tot een minimum beperkt, het werk sloot inderdaad goed aan bij Strawinsky's L'Histoire du soldat en het zegt toch voldoende dat Loevendie's werk naast dat van Strawinsky overeind bleef!
Frappant vond ik voorts Otto Kettings Eerste symfonie uit 1959, het werk van een 24-jarige, voor wie een expressionistisch groot ensemble geen geheimen bevatte. Trefzeker gecomponeerd en bij alle Alban Berginvloeden met name in de slotdelen (Poco Adagio-Adagio-Lento) van een sterke zeggingskracht. Nadat Rosbaud het werk had gedirigeerd had daarna bij mijn weten er geen orkest zich meer aan gewaagd.