Peter Faber heeft dan allang furore gemaakt met Max Havelaar (1976; regie: Fons Rademakers) en de groep verlaten om zich geheel aan het filmen te wijden.
Andere gezelschappen proberen iets van de wijze van acteren van Het Werkteater over te nemen. Shireen Strooker stimuleert De Bloemgroep, die zich eind 1976 van de veel dogmatischer vormingstheatergroep De Nieuwe Komedie heeft afgescheiden en nu net als Het Werkteater meer op menselijke verhoudingen gericht vormingstheater gaat maken over arbeidsmoraal en werkloosheid, gezinsrelaties en sexualiteit, en relaties in het algemeen. Helmert Woudenberg adviseert begin 1978 de mimespelers van Carrousel bij het acteren in hun Drie bij vier over ‘jonge mensen op kamers’.
Het contact met het film-medium brengt Het Werkteater er toe, naast het meewerken aan films van anderen, zelf films te maken: Toestanden, Opname (de verfilming van Je moet ermee leven) en Hallo Medemens zijn verfilmingen van bestaande produkties, Camping wordt speciaal voor de camera's opgezet. Het gebruik van dit nieuwe medium duidt op het zoeken naar nieuwe wegen en mogelijkheden, een streven dat mogelijk niet alleen voortkomt uit een drang naar permanente vernieuwing maar misschien ook uit een gevoel dat de kracht van de oude vorm en werkwijze, die heeft geleid tot produkten als Toestanden, Avondrood en de stukken over de dood, enigszins uitdooft. In dit nieuwe, vierde, stadium van de geschiedenis van het gezelschap ziet men de dreiging van de fixatie. Successtukken worden vastgelegd op papier (zie de bespreking ‘Strijd- en vormingstheater’ van Jozef de Vos in Ons Erfdeel 23 (1980), p. 127-129, waarin ondermeer besproken wordt Het Werktheater: Drie stukken. Opgetekend en van een nawoord voorzien door Daria Mohr. Amsterdam: Van Gennep 1979. 192 pp.) en op film. De speelwijze van Het Werkteater is inmiddels bekend evenals de associatieve structuur van de stukken. De groep heeft zich een eigen publiek verworven dat vertrouwd is met die speelwijze en structuur. Het zien van Het Werkteater is een must geworden.
Als reactie op de manier van acteren van vóór Tomaat heeft Het Werkteater sinds 1970, het jaar van oprichting, gestreefd naar een speelwijze waarbij de acteur of actrice niet door middel van een serie trucs en de gangbare toneelconventies de toeschouwer een rad voor ogen draait. Van bij het begin heeft Het Werkteater gebrobeerd het acteren te vernieuwen. Dat men daarbij uitging van improviseren (zie De Vos, p. 129) is in het licht van de tijd van ontstaan van de groep een uitgemaakte zaak. Improvisatie was eind jaren zestig, begin jaren zeventig het toverwoord voor de toneelvernieuwing. Veel belangrijker is de inhoud die men aan het improviseren heeft gegeven als ook het feit dat Het Werkteater poogt de improvisatie-situatie tijdens voorstellingen enigszins te handhaven.
Het gaat bij Het Werkteater om de authenticiteit van de acteur of actrice. Zijn of haar reactie op het toneel moet echt zijn en in alle voorstellingen door alle optredens heen echt blijven. De te spelen figuren zijn in zekere zin afsplitsingen van de acteur of actrice zelf. Men vergroot een bepaald aspect van zichzelf of accentueert dat aspect slechts. Het is een merkwaardige contradictie: tegelijkertijd jezelf zijn en spelen, doen alsof. Het heeft een psycho-therapeutische werking: jezelf spelen.
Om die echtheid van spel te verkrijgen en te garanderen moeten er in improvisatie en in optreden onzekere elementen blijven. Op die manier voorkomt men anticipatie van medespelenden op reeds bekende situaties, emoties en handelingen. Steeds weer opnieuw moet de acteur of actrice reageren alsof hij of zij de gebeurtenissen voor het eerst meemaakt. Onzekerheid en onbekendheid kan zo'n ‘nieuwe’ reactie stimuleren. Vandaar dat Marco Bakker, toevallig bij een voorstelling aanwezig, een Italiaanse ober mag spelen in Mar en Sien op Kattegat tien (zie HP, 16-2-1980, p. 48). Zijn inbreng, die onvoorspelbaar is, verfrist de scène, stelt de twee actrices (Shireen Strooker en Marja Kok) voor onbekende problemen die ze ter plekke dienen op te lossen. De spanning wordt verhoogd en geeft het spel meer diepte. De toeschouwer is bij de creatie zelf aanwezig. Het is het effect van improviserende jazzmuzikanten.
Vandaar ook dat men Liesbeth List vraagt om in datzelfde stuk een scène te spelen (zie HP, 16-2-1980, p. 48). Vandaar de verhalen over acteurs die elkaars teksten tijdens de voorstelling over nemen en zo hun collega's voor nieuwe problemen stellen. Vandaar de gefascineerdheid door momenten waarop collega's uit andere, meer traditioneel getinte gezelschappen hun rol kwijt raken. Slechts echt zijn in rol en spel kan de speler of speelster van een juiste oplossing verzekeren. Op die manier garandeert onzekerheid authenticiteit.
Improvisatie betekent bij Het Werkteater dus niet alleen een manier om de te behandelen thematiek in een serie scènes te verwerken, maar leidt ook tot een bepaalde ‘echte’ wijze van acteren.
Het is de associatieve structuur die de toeschouwer langzaam naar het emotionele hoogtepunt voert, waarbij een louteringsmoment plaatsvindt: de kern van de problematiek kan gespeeld worden, aanschouwd worden en vervolgens eventueel besproken. Het gebruik van humor is daarbij essentieel geworden. Het tragi-komische element heeft