ring die zich in Vlaanderen toen aftekende en die door Roland Jooris met de geslaagde term ‘de nieuwe visie’ werd gekarakteriseerd. Schilders als Raveel, Elias en Lucassen bekeken de bekende en vertrouwde dingen op een nieuwe, frisse manier en slaagden er ook in ze op een nieuwe, nog niet geziene wijze weer te geven. De volgende uitspraak uit 1970 van De Keyser slaat terug op het werk uit de periode 1965-69 en toont aan in welk opzicht zijn kunst aansloot bij de grondideeën van de nieuwe visie: ‘Ik geloof dat ik essentieel streef naar het maken van werk dat de aandacht op het milieu, de omgeving van de mens trekt. In mijn vroegere werken heb ik dit leefmilieu zo algemeen mogelijk in beeld proberen te brengen. Ik wou a.h.w. de mensen via mijn kunst duidelijk maken hoe kreatief ze hun eigen gewone omgeving konden beleven. Ik wou hun het gevoel geven dat kunst niet louter een zaak van opzettelijk superieure gedachten hoefde te zijn. Daartoe wenste ik mijn beeldtaal zo direct, zo visueel prikkelend mogelijk te maken. In mijn huidig werk is de basis van die bekommernis gebleven. Wel tracht ik mijn werk thans zelfstandiger te doen functioneren...’
Bij alle schilders van de nieuwe visie werden de regionale elementen geïntegreerd maar tevens opgetild tot het niveau van een meer algemeen geldende zin en waarde. Door een sterke vormreductie en een abstraheringsproces verloren ze hun tijdelijk en plaatselijk karakter en kregen ze een ruimere dimensie, een verder strekkende reikwijdte.
Van de vier schilders die in 1966-67 de merkwaardige beschildering van de keldergangen in het kasteel te Beervelde realiseerden - namelijk Raveel, Elias, De Keyser en Lucassen - zal De Keyser algauw op de meest uitgesproken wijze gehoor geven aan de neiging tot synthetisering en abstrahering van de concrete gegevens. Dat is trouwens tevens de verklaring voor het feit, dat de menselijke figuur in zijn werk eerst nauwelijks voorkomt en vervolgens helemaal verdwijnt. Het humane element blijft echter steeds en tot op de huidige dag aanwezig. Het manifesteert zich als een op het doek tot uitdrukking gebrachte relatie tussen de beelding en de door mensen gebruikte en gemaakte dingen. In de jaren zestig zijn dat elementen als een fietsstuur, een voetbaldoel, een hoekvlag, een tentknop, een stuk prikkeldraad, een sok, een deur- of vensterkruk, een tent, een tuinslang.
Toen de jury van de Prijs Jonge Belgische Schilderkunst in 1967 Raoul de Keyser bekroonde, deed ze een uitstekende keuze, want in het voorafgaande jaar had de schilder binnen het belangrijke picturale gebeuren dat de nieuwe visie in feite betekende, een specifieke en onmiskenbaar eigen beeldtaal gecreëerd. Het is beslist nodig even dieper in te gaan op de verhouding die bestaat in De Keysers werk tussen de beelding en de hem omringende werkelijkheid. Datgene wat de schilder ziet van uit zijn atelierraam, wanneer hij de blik laat gaan over de omgeving van zijn huis te Astene, vinden we, zij het zeer fragmentair, terug in zijn doeken. Wij zouden kunnen spreken van een sterke binding met het leefmilieu, van een drang ook naar geborgenheid. Niet alleen het huis, herleid tot een silhouet van een paar vlakken, komt in het landschap terug, maar ook de doelpalen, de witte strepen, de hoekschopvlag van het dichtbijliggende voetbalterrein van F.C. Deinze, of een betonnen paal, de tuinslang, de vensterkruk, de deurknop, een fragment van een tent.
Deze elementen, die met de levensrealiteit van de schilder verbonden zijn, worden op het doek picturale onderdelen in het geheel van het landschap, dat uitgetekend wordt met een soort kort- en snelschrift: gekartelde witte wolken, groene stroken land en veld, blauwe stroken water en lucht. In tegenstelling tot de pop-art die vaak het milieu van de metropolis oproept, verkiest De Keyser de landelijke omgeving. Maar in elk werk grijpen er referenties en verwijzingen plaats, hetzij naar de hedendaagse produktie met haar voorkeur voor plastiek en beton, hetzij naar het warme, het vertrouwde van eigen omgeving en leefmilieu.
Aan de relatief snelle uitvoering van een doek gaat een langdurig innerlijk en geestelijk proces vooraf. Tijdens de conceptie vermengen de concrete gegevens zich met de meer gevoelsmatige indrukken en ontstaat, dank zij abstrahering en synthetisering, de eenheid van het geordende, getransponeerde beeld. Zijn de associaties harmonisch ingeschakeld, ziet de kunstenaar reeds met het innerlijke oog, dan volgt het vastleggen met het bekende snelle handschrift. De grote partijen, herleid tot egaal gestreken kleurvlekken en panoramisch beschouwd, verhouden zich als sterke spanningsvelden. Waar de vlakken elkaar ontmoeten, ontstaan duidelijk aangegeven, levendige, grillige, soms gekartelde grenzen die zeer contrastrijk werken tegenover de ruime effen gedeelten.
Met de jaren zette de voorkeur voor sterke reductie zich nog verder door, zodat Raoul de Keyser in 1970 eigenlijk dichter bij het streven van de minimal-art en de nieuwe niet-figuratie stond dan bij de nieuwe figuratie en de pop-art. Het reeds zo strikt herleide van het door de buitenwereld gegeven visuele beeld werd later nog meer beperkt, in zulke mate zelfs dat vele werken erg nauw verbonden zijn met de uitingen van de fundamentele niet-figuratieve kunst.
De schilderijen uit de laatste jaren vertonen een zeer sterke benadrukking van het vlak. Ze