| |
| |
| |
De Volksunie: opgang, inzinking, uitdaging
Manu Ruys
Geboren in 1924 te Antwerpen. Studeerde Germaanse filologie te Leuven. Sedert 1949 journalist. Momenteel hoofdredacteur van De Standaard. Redacteur van Keesings Historisch Archief. Auteur van o.a. Valt België uiteen? (Amsterdam, 1969) en De Vlamingen. Een volk in beweging, een natie in wording (1973).
Adres:
Molenkouter, Rooststraat 2/A, 1860 Meise.
De geschiedenis van de Vlaams-nationalistische Volksunie kan worden ingedeeld in drie hoofdstukken: de aanloopfase (1954-1961), het decennium van de expansie (1961-1971), de jaren van de inzinking (1971-1979).
De stichting van de Volksunie op 15 december 1954 maakte een einde aan een periode van verspreide en onfortuinlijke pogingen om de radicale nationalisten in partijpolitiek verband te verenigen. De nieuwe formatie legde onder impuls van jonge - niet door de collaboratie gecompromitteerde - leiders als Frans van der Eist en Wim Jorissen een grote bedrijvigheid aan de dag. De inspanningen werden niet direct beloond: bij de verkiezingen van 1 juni 1958 kon alleen partijvoorzitter Van der Elst een kamerzetel veroveren. Maar niemand liet de moed zakken. De militantenactie en de propaganda werden nog versterkt. In de Kamer deed Van der Elst zich spoedig kennen als een bekwaam politicus, die de algemene achting afdwong en de Volksunie geleidelijk de reputatie van een democratische partij met zin voor verantwoordelijkheid deed verwerven. De verkiezingen van 26 maart 1961 bewezen dat de VU wortel begon te schieten: vijf kamerleden en twee senatoren deden hun intrede in de Wetstraat. De one-man-show van Frans van der Elst hoefde niet meer.
●
De volgende tien jaren beleefde de VU een gestadige opgang: twaalf kamerleden in 1965, twintig in 1968. Met een half miljoen kiezers en een partij-apparaat dat tot in de kleinste gemeenten vertakkingen bezat, evolueerde de VU van een hoofdzakelijk door nationalistische motieven aangedreven fractie tot een klassiek uitgebouwde partij met een programma dat ook economische en sociale terreinen bestreek. Studiedagen en congressen gaven gestalte aan een beleidsvisie, die over een breed veld van staatkundige en maatschappelijke problemen uitwaaierde.
| |
| |
Juni 1974: de top-onderhandelaars van de VU, Schiltz, Van der Elst en Jorissen, begeven zich naar de ambtswoning van de eerste-minister. (Foto P. Bolsius, ‘De Standaard’.)
Daardoor gingen de belangentegenstellingen in de samenleving, de ideologische verscheidenheid van de gemeenschap, zich ook in de VU manifesteren. Er werden ‘tendensen’ zichtbaar, die door buitenstaanders nogal gemakkelijk en oppervlakkig vereenzelvigd werden met ‘links’ en ‘rechts’.
Tegen het einde van de jaren zestig was de VU een gevestigde waarde in de Belgische partijenwereld. Leiding en militanten gedroegen zich zelfbewust en zeker van de overwinning. Op het congres van 19 april 1969 sprak congresvoorzitter Hugo Schiltz woorden die enig opzien wekten: ‘De Volksunie is van een zweeppartij geëvolueerd naar een mogelijke regeringspartij in een federaal België.’ Partijvoorzitter Van der Elst verklaarde zelfverzekerd: ‘Wij zijn thans de derde grootste partij van Vlaanderen’. Een jaar later, op het congres van 26 april 1970, riep hij de VU op: ‘Wij moeten de tweede grootste partij van Vlaanderen worden’. Die hoop leek niet helemaal ongewettigd, want de socialisten bevonden zich in vrije val, en met haar 20 kamerleden stond de VU niet meer zo ver verwijderd van de 29 Vlaamse BSP-zetels. Het jaar 1970 was trouwens dat van de grondwetsherziening, en de VU die zich radicaal tegen de ‘grendelgrondwet’ had afgezet, hoopte dat de afwijzing lonend zou zijn. Die verwachting ging echter niet in vervulling.
●
De verkiezingen van 7 november 1971 veroorzaakten een grote teleurstelling in de partij. De steile curve van de opgang
| |
| |
kon niet langer worden doorgetrokken. Er was weliswaar nog een lichte groei van het stemmenpercentage, maar in sommige arrondissementen noteerde men een verontrustende stilstand en in de Kamer kon er maar één zetel worden bijgewonnen. De grote overwinnaar was het FDF. Het verdubbelde zijn zetelaantal en stuurde tien kamerleden (op een totaal van 22 Franstalige Brusselaars) naar het parlement. Hugo Schiltz, op dat ogenblik officieel woordvoerder van de partij, trok een opmerkelijke conclusie uit de verkiezingsuitslag: ‘De cijfers bewijzen dat een belangrijk aantal kiezers gewonnen is voor een federalistische staatshervorming. Het FDF mag dan al een taalpartij zijn, ze beschikt ook over een federalistische vleugel.’ Het was een ontleding, die een strategie op lange termijn aankondigde, maar slechts weinigen beseften ten volle de draagwijdte van de interpretatie. In de partijrangen ging de aandacht vooral naar het uitblijven van de verwachte opwaartse ruk naar de status van grote partij. Werkelijke ongerustheid was nog niet merkbaar, maar wel werden vragen gesteld over de leiding van de partij.
Een groep rondom Schiltz, die zich tot een populair politicus van formaat had opgewerkt, nam afstand van de pioniersgeneratie en verweet in 't bijzonder Van der Elst en Jorissen een té conservatieve, taalpolitieke, flamingantische houding en een gebrek aan belangstelling voor de nieuwe, eigentijdse, progressieve stromingen. Op 10 november 1973 leidde de wrijving tot een vergelijk. De partijraad verkoos Schiltz tot voorzitter van het partijbestuur, maar Van der Elst - reeds vijftien jaar aan het hoofd van de partij - bleef algemeen-voorzitter. Het dubbele voorzitterschap werd aangekondigd als een overgangsstelsel, geldig tot einde 1975. Het bood, hoe dan ook, de 46-jarige Schiltz de kans om zijn invloed en gezag te versterken ten opzichte van Van der Elst, bij wie de neiging groeide om de werking van de partij vanop afstand te bekijken.
Het partijcongres van 24 november 1973 debatteerde over een voor de VU belangrijke vraag: moet het federalisme worden beschouwd als een ideologie of als een methode? Schiltz beheerste de bespreking. Hij noemde het federalisme een middel om de staat te hervormen, en weigerde het ‘integraal federalisme’ te aanvaarden als ideologische grondslag van de partij. Dat pragmatische standpunt werd door het congres goedgekeurd met 483 tegen 413 stemmen. Het congres stelde in de resoluties dat de VU een beleidspartij was, die via het federalisme ‘de Vlaamse volksmacht maximaal wenste aan te wenden voor de economische, sociale en culturele ontplooiing van het Vlaamse volk in een federaal Europa, met inachtneming van de algemeen-Nederlandse verbondenheid’. Partijvoorzitter Van der Elst zei in zijn congresrede, dat de VU de eventualiteit van een regeringsdeelneming niet uitsloot, maar beslist niet stond te dringen om regeringspartij te worden.
●
De parlementsverkiezingen van 10 maart 1974 bezorgden de partij een tweede, en ditmaal scherp aangevoelde, teleurstelling. De campagne tegen de grondwetsherziening van 1970 was niet lonend geweest. Er werd nog wel één kamerzetel bijgewonnen - wat de VU op het historische record van 22 zetels bracht - maar de achteruitgang in stemmen was verontrustend. Symptomen van een malaise onder de actieve aanhang kwamen naar boven, een begin van ontreddering dat resulteerde in een verscherping van de tegenstellingen tussen de ‘tendensen’. Schiltz ontleedde de situatie en kwam tot de conclusie, dat verdere hoop op een numerieke aangroei in het parlement vrij utopisch was. Voor de afzwakking van de
| |
| |
Op 2 februari 1975 congresseert de VU te Hasselt. Op het spreekgestoelte, congresvoorzitter Raskin, die het in november 1973 nipt had afgelegd tegen Hugo Schiltz voor het voorzitterschap van het partijbestuur. (Beide kandidaten behaalden evenveel stemmen, maar Schiltz haalde het omdat hij enkele jaartjes ouder was.) (Foto ‘De Standaard’.)
aantrekkingskracht van de Volksunie zag hij meer dan één reden: 1) de jongere generatie was niet meer gefrustreerd in haar Vlaming-zijn en voelde daardoor minder de behoefte om zich bij een radicaal nationalistische partij aan te sluiten; 2) andere Vlaamse partijen, in de eerste plaats de CVP, speelden op hun beurt in op de Vlaamse reflexen; 3) het grote publiek bleef nogal onverschillig voor de problematiek van staatshervorming en grondwetsherziening; 4) het politiek bewogen deel van de jongere Vlamingen had meer oog voor maatschappelijke dan voor taal- en institutionele vraagstukken; 5) er was twijfel gerezen over het nut van een VU-stem, aangezien die partij steeds weer buiten de kabinetsvorming gehouden werd.
Voor Schiltz leek het ogenblik nabij, om een fundamentele omzwaai in de tactiek en de strategie van de VU door te voeren. Het was bewezen dat de tegenstander niet klein kon worden gekregen door de macht van het getal. Schiltz dacht: ‘If you can't beat them, join them’.
Hij zou spoedig de kans krijgen om die nieuwe visie te toetsen aan de realiteit van de besluitvorming. Nog tijdens het formatieberaad nodigde Tindemans de regionale partijen uit om op het kasteel van Ham te Steenokkerzeel deel te nemen aan de onderhandelingen over het regeerakkoord. Schiltz slaagde erin zijn partijbestuur de uitnodiging te laten aanvaarden. Voor de eerste maal schoof een VU-delegatie mee aan tafel, om de vorming van een Belgisch kabinet te bespreken. Het experiment liep niet zo gelukkig af. Steenokkerzeel eindigde met een kortsluiting. Tindemans vormde tenslotte een minderheidskabinet met de liberalen, dat bleef uitkijken naar steun van de regionalen. Nieuwe besprekingen leidden kort daarop tot de toetreding van het Rassemblement Wallon. Nog steeds bereid om bij de coalitie aan te sluiten, stootte de VU op het veto van RW-leider François Perin die de Vlaams-nationalisten slechts wilde aanvaarden, als ook het FDF meedeed. Aangezien de Brusselaars voorlopig neen bleven zeggen, moest ook de VU in de kou blijven staan.
De VU slikte het Waalse veto, en de manier waarop de Vlaamse regeringspartijen er zich bij neergelegd hadden, maar heel moeilijk. Schiltz liet zich echter niet ontmoedigen. Hij ging verder met het politieke schaakbord te bestuderen en zijn pionnen te verschuiven. Op 22 november 1975 verkoos de partijraad hem tot algemeen voorzitter. Hij kreeg in de derde stemronde 53 stemmen tegen 25 voor Hector de Bruyne en 16 voor Vic Anciaux. Ondanks de aanwezigheid van een groep, die vraagtekens plaatste achter zijn beleid, was zijn gezag over de partij nu toch wel stevig gevestigd. In de mate dat de partijvoorzitters als zodanig een steeds beslissender rol gingen spelen in de politiek, ook bij het afsluiten, interpreteren en
| |
| |
bijsturen van de regeerakkoorden, zouden dat gezag en die invloed de daarop volgende jaren nog toenemen.
De uitgesproken voorkeur van Schiltz voor participatie van de VU aan het bewind en voor een dialoog met de Franstaligen op basis van wederzijdse toegevingen, ging de lijn van het partijpolitieke Vlaams-nationalisme bepalen. Dat bleek weldra tijdens de discrete besprekingen die in de loop van 1976 achter de schermen van regering en parlement plaatshadden. Het bleek vooral na de verkiezingen van 17 april 1977.
Voor de Volksunie waren zij opnieuw teleurstellend verlopen: een verlies van twee kamerzetels en een verdere achteruitgang in stemmenpercentage. De uitslag sterkte Schiltz in de overtuiging, dat de oppositie uitzichtloos was en dat de VU dringend en ditmaal met succes deel diende te nemen aan het formatieberaad. Het partijbestuur onderschreef dat oordeel. Het aanvaardde het gesprek met de formateur en dat leidde nu wél tot een resultaat: op 24 mei 1977 ondertekende Schiltz, met de vertegenwoordigers van christen-democraten, socialisten en FDF, het Egmontpact, en enkele dagen later zat de VU ook in de regering. Daarmee triomfeerde de beleidsvisie van de sterke partijvoorzitter.
●
Met roekeloze moed ging Hugo Schiltz nu ‘zijn’ Egmontpact voor de publieke opinie en de negatief reagerende verenigingen van de niet-partijpolitieke Vlaamse Beweging verdedigen. Hij spaarde zijn krachten niet, toonde zich soms agressief onstuimig in zijn repliek op de bezwaren, en had ook op meer dan één front te strijden: tegen de interne oppositie in de VU, tegen de kritiek in de meeste Vlaamse kranten, tegen de verdeeldheid in de coalitie, tegen de argwaan van premier Tindemans, die het Egmontpact niet in zijn hart droeg en meer en meer in een schizofrene toestand geraakte.
Alle inspanningen van de pro-Egmonters ten spijt, bleef de huiver ten opzichte van het gemeenschapsakkoord toenemen, niet alleen bij de nationalisten, maar in de brede Vlaamse opinie.
Ook de Vlaamse christen-democraten verwijderden zich geleidelijk van het pact. Het was een teken aan de wand dat Schiltz niet wilde zien, maar Wilfried Martens wél tijdig ontwaarde. De CVP-voorzitter nam nog op het laatste ogenblik de bocht, samen met zijn parlementsfracties, en distancieerde zich van Egmont. Schiltz bleef trouw aan het akkoord. Tot en met de vervroegde verkiezingen van 17 december 1978.
De stembusuitslag bezorgde de VU een ijskoud stortbad. Voor de eerste maal moest de partij overal en aanzienlijk terrein prijsgeven. Er gingen zes kamerzetels verloren en 170.000 kiezers vielen af. Zij stemden blanco, gaven hun vertrouwen aan de dissidente lijsten van het Vlaams Blok, of keerden terug naar de traditionele partijen. De vertrouwenscrisis lag nu open en bloot. Het leidde aan de top van de partij tot een paleisrevolutie. De tegenstanders van Schiltz slaagden er in de voorzitter in quarantaine te plaatsen. Hij kreeg nog maar een beperkte maneuvreerruimte tijdens het formatieberaad, wat CVP en BSP deed twijfelen aan de kansen van de door Schiltz voorgestane Vlaamse frontvorming: in hoeverre kon de VU-voorzitter immers nog namens zijn partij verbintenissen aangaan?
Met bittere verbetenheid hield Schiltz nog een tijdlang stand. Hij erkende dat het Egmontpact door vele kiezers was afgekeurd, maar bleef de waarde van de overeenkomst verdedigen. Toen dan echter de verkiezingen van 10 juni 1979 voor het Europese Parlement catastrofaal verliepen voor de VU, ontstond een begin van paniek in de nationalistische rangen. Schiltz besefte dat zijn leiderspositie niet meer houdbaar was, ook reeds wegens
| |
| |
Mei 1977: Schiltz en partijsecretaris Peeters vóór het partijbureau, waar de hogere instanties van de VU het kersverse Egmontpact bespreken. Een anti-Egmonter laat geen twijfels bestaan over zijn gevoelens. (Foto P. van den Abeele, ‘De Standaard’.)
het aantreden van een nieuw bestuur dat zijn politiek niet genegen was. Op 15 september 1979 nam hij vervroegd ontslag als voorzitter.
Een ogenblik leek het erop dat de harde anti-Egmonters het jonge Limburgse kamerlid Jaak Gabriels naar de top van de partij zouden duwen, maar uiteindelijk viel de keuze op Vic Anciaux, wat Schiltz een vernedering bespaarde. Anciaux was immers mede-Egmonter geweest, maar stond ook bekend als een man van de verzoening. Bij zijn ambtsaanvaarding zou hij daarop trouwens het accent leggen. In een oproep tot de partij vatte hij de noodsituatie als volgt samen:
‘De Volksunie heeft ontegensprekelijk een deel van haar aanhang op de proef gesteld en een aantal sympatisanten verloren. De eendracht herstellen lijkt mij essentieel. Ik wil u allen doen delen in mijn overtuiging, dat deze opdracht noodzakelijk is en dat het mogelijk is ze te vervullen. (...) Al wie ons programma kan onderschrijven, is welkom. Aan al degenen voor wie Egmont een struikelsteen was, waarover zij niet konden heenstappen, wens ik duidelijk te zeggen dat deze bladzijde omgedraaid is. Ik kan noch wens mijn taak aan te vatten, zonder een uitdrukkelijk woord van dank aan mijn voorganger Hugo Schiltz. Mijn aanpak zal onvermijdelijk anders zijn dan de zijne. Ik hoop van mijzelf dat ik de werkkracht, de nooit aflatende energie zal kunnen opbrengen die hij jarenlang - en vaak in de
| |
| |
moeilijkste omstandigheden - heeft opgebracht. De hardnekkigheid en de Vlaamsnationale overtuiging, waarmee hij zich heeft ingezet, verdienen ons aller hulde en waardering. Het is mijn oprechte wens, met hem verder te kunnen werken aan wat ons allen bindt: de Vlaamse natie en het doordesemen van deze natie met een Vlaams-nationale geest’.
Met die oproep tot verzoening en ‘herbronning’ is de Volksunie de jaren tachtig binnengetreden.
●
Een terugblik op de geschiedenis van de Volksunie leert dat deze partij sterk bijgedragen heeft tot de groei van de Vlaamse gemeenschap naar de gedachtenwereld van natie- en staatsvorming. In de jaren zestig zorgde de VU ervoor dat de staatkundige problematiek van het Vlaamse volk op een radicale manier door een duidelijk geprofileerde, dynamische nationalistische fractie in het parlement aan de orde werd gesteld. Die fractie dwong de andere partijen niet zelden tot het innemen van standpunten, die de grenzen overschreden, getrokken door de unitair denkende bewindslieden in die partijen. Zo trad de VU wel degelijk op als een zweeppartij.
In de jaren zeventig kwam een wijziging in het optreden en de handelwijze van de VU. Zij stelde vast dat de grotere partijen op hun beurt de tijdssignalen hadden opgemerkt en begrepen, en voortaan zouden proberen niet meer voor de VU onder te doen in de behartiging van de Vlaamse belangen. De VU-leiding besefte dat haar werfkracht aan het verzwakken was en dat de motieven, om voor de VU te stemmen, geleidelijk onduidelijker dreigden te worden. Onder impuls van Hugo Schiltz evolueerde zij van zweeppartij tot bewindspartij. Het Vlaams-nationalisme nam zijn plaats in de Belgische regering in, om vandaar uit het land om te vormen tot een - voor Vlaanderen aanvaardbare - federale staat.
Die beleidsvisie werd geconcretiseerd in het Egmontpact. Als de meest dynamische promotor van dit pact ging Schiltz ervan uit, dat het mettertijd Vlaanderen de machtsstructuren en de instellingen zou geven, waarmee de Vlamingen binnen het kader van de Belgische bondsstaat hun autonomie zouden kunnen bewerkstelligen. Schiltz oordeelde dat de prijs, die daarvoor aan de Franstaligen moest worden betaald, niet te hoog was. Daarmee geraakte hij in een dramatische conflictsituatie.
Egmont plaatste de Vlaamse gemeenschap immers voor een verscheurende vraag: mag Vlaanderen - om een deelstaat te worden in een federaal België - het risico lopen dat een stuk van zijn Brabants territorium verloren gaat, doordat de faciliteiten voor de Franstaligen rondom Brussel verruimd worden en Brussels-Waalse instellingen er voor bepaalde zaken bevoegd worden voor de Franstalige bevolking?
Zo is Egmont in de Vlaamse opinie overgekomen. De voorstanders van het pact voerden aan, dat het risico miniem was en dat in de post-Egmont-periode Vlaanderen sterk genoeg zou zijn om Brabant te behouden. Zij rekenden er, hoe dan ook, op dat de meerderheid in Vlaanderen meer waarde zou hechten aan het federalisme dan aan de vraag naar de gaafheid van het grondgebied. Dat is hun vergissing geweest.
Het falen van Schiltz doet echter niets af aan de geldigheid van zijn grondgedachte. Hij stelde niet ten onrechte dat het Vlaamse nationalisme op een bepaald ogenblik moest worden bevrijd uit de permanente oppositie, en worden gevaloriseerd en geïntegreerd in de uitoefening van de regeringsmacht. Hij had ook gelijk, waar hij aanstuurde op een vredesverdrag met de Franstalige gemeenschap.
| |
| |
Januari 1978: premier Tindemans en de partijvoorzitters hebben op het kasteel van Stuyvenberg gepoogd het Egmontpact meer aanvaardbaar te maken voor de Vlaamse opinie. Tindemans licht het aangepaste akkoord toe, met naast zich Hugo Schiltz (VU) en Karel van Miert (BSP). (Foto E. Peustjens, ‘De Standaard’.)
Dat hij tenslotte zijn beleid bouwde op een toenadering tot de socialisten, om een tegengewicht mogelijk te maken tegen de macht van de christelijke-democratie in Vlaanderen, is eveneens een verdedigbaar standpunt.
De Egmont-politiek mislukte. Het leerde de politici dat Vlaanderen de integriteit van zijn grondgebied als een voorrangpunt beklemtoont. Dat zal voortaan mee tellen in de politieke berekeningen. In de Volksunie wil een meerderheid terug naar de bron: de harde, nationalistische lijn. Anciaux pleit voor de onschendbaarheid van de Vlaamse grenzen, voor een confederatie van een Vlaamse en een Waalse staat, met daartussen een hoofdstad- Brussel die door beide gemeenschappen bestuurd wordt. Maar ook de Vlaamse christen-democraten en socialisten denken in die richting. De Volksunie zal het dus niet gemakkelijk hebben om radicaler te zijn dan haar concurrenten. Zij moet de kiezer duidelijk maken, waarom hij toch het best voor de VU kan blijven stemmen of er opnieuw voor gaan stemmen. Het is de taak van de partijstrategen om het beleid en het programma in die zin aan te passen en toe te lichten. De VU moet kunnen aantonen dat er morgen in Vlaanderen, naast christen-democraten, socialisten en liberalen, ook nog behoefte bestaat aan een nationalistische rechtvaardigheidspartij.
Het is de uitdaging voor de jaren tachtig.
De Volksunie In de Kamer van Volksvertegenwoordigers
|
|
Stemmen |
% |
Zetels |
1958 |
104.823 |
1,98 |
1 |
1961 |
182.407 |
3,46 |
5 |
1965 |
346.860 |
6,69 |
12 |
1968 |
506.724 |
9,79 |
20 |
1971 |
586.917 |
11,10 |
21 |
1974 |
536.287 |
10,20 |
22 |
1977 |
559.567 |
10,04 |
20 |
1978 |
388.368 |
7,02 |
14 |
|
|