titel Studi Nederlandesi, Studi Nordici. Voor onze letteren is J. Hendrik Meter de onvermoeibare promotor. In het jaarboek 1977 schrijft J.E. Koch Piccio over de koningsromans van Couperus en F.l. Nucciarelli over vier Nederlandse versies van een passus van Dantes Inferno. In de recensies wordt werk voorgesteld van U. Bornemann (over het onthaal van de Nederlandse literatuur in het 17e-eeuwse Duitsland), M.J.G. de Jong (Nederlandse literatuurbeschouwing in de 20e eeuw), G. Prampolini (Nederlandse grammatica) en Manfred Wolf (zijn boek over Albert Verwey en het Engelse romantisme). Het jaarboek 1978 (evenals dat van 1977 tweemaal zo dik als het jaarboek 1976!) is niet minder fundamenteel, al gaat er ditmaal wat meer ruimte naar de Scandinaviërs. L. Vermeirsch Zucca schrijft over een van de moeilijkheden die Italianen bij het aanleren van het Nederlands moeten trotseren (de ontkenning), en M. Balzano over enkele structurele elementen van Sara Burgerhart. Verder worden gerecenseerd: Geschiedenis van de Nederlandse Taalkunde (Bakker en Dibbets), Daniel Heinsius (B. Becker-Cantarino), Melpomene en het Nederlandse toneel (A.C. Haak), Praecidanea Dousana (C.L. Heesakkers) en Tussen dijken en tulpen (A. Schiriuzi).
●
Voor een even specifieke, zij het geheel andere publieksgroep als beoogd met Studi Nederlandesi, Studi Nordici publiceert de Stichting voor Vertalingen te Amsterdam haar Writing in Holland and Flanders, in de eerste plaats bestemd voor buitenlandse uitgevers en organisaties met literaire oogmerken. Het nummer 36, voorjaar 1979, draagt als tweede titel Exploring the World of Women en is samengesteld door Diny Schouten. Het stelt, zoals gebruikelijk via een beknopte voorstelling en een tekst van de auteur in Engelse vertaling, vier Noordnederlandse schrijfsters voor. Maar eerst probeert Diny Schouten zeer snel de buitenlandse lezers enig inzicht te geven in de Noordnederlandse literatuur van vrouwelijke auteurs sedert Betje Wolff, Aagje Deken en Belle van Zuylen. De vier schrijfsters die wat uitvoeriger worden voorgesteld zijn Hella Haasse, Hannes Meinkema, Ethel Portnoy en Andreas Burnier. De lezer van de fragmenten of verhalen kan bezwaarlijk gewagen van een vrolijke wereld.
●
Op 18-4-1979 stierf te Aalst de 77-jarige Jozef van Droogenbroeck, beter bekend onder zijn pseudoniem Lode Roelandt. Hij was een man die zich door zijn uitstekend vertaalwerk bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt als bemiddelaar tussen de Nederlandse en de Franse letteren.
Lode Roelandt werd op 2-2-1902 te Mere geboren en ging op school te Aalst. Zijn legerdienst duurde niet lang: al na drie weken deserteerde hij en trok naar Parijs, waar hij terechtkwam in de kringen van de schrijver Henri Barbusse en waar de populistische auteur Henry Poulaille een van zijn vrienden werd. Parijs zou zijn tweede thuis worden, waar hij Paul Léautaud kende, François Mauriac, Marcel Aymé, en Afrikaanse schrijvers als Aimé Césaire, Senghor, René Maran.
In de jaren dertig verscheen zijn brochure Jan Beyl en de opkomst van het socialisme te Aalst, onder het pseudoniem Jan Ferguut. Maar het was vooral als vertaler dat hij een ongewone activiteit ontplooide. In het Nederlands vertaalde hij, naast Kossi van Maran, ook nog werk van Barbusse en Romain Rolland, en in het Frans een hele reeks boeken van zeer uiteenlopende aard: poëzie van Henriëtte Roland Holst en Noto Soeroto, essays van P.H. van Moerkerken, historisch werk van Jane de Jongh, detectives van A.C. Baantjer, R. Bulthuis, Van Eemlandt, novellen en romans van Coolen, Sam Goudsmit, Helman, A.M. de Jongh, Willem van lependael, Mulisch, Vestdijk, Wolkers. Speciale vermelding verdient zijn Franse versie van Menuet van zijn stadsgenoot L.P. Boon, en van Multatuli's Havelaar. In 1961 publiceerde hij bij Flammarion de volledige briefwisseling van Vincent van Gogh. Zijn vertaling van Elsschots Lijmen is nog niet verschenen.
Vanaf 1960 schreef Lode Roelandt geregeld over Frans-Belgische literatuur in het Gentse socialistische dagblad Vooruit, en over Nederlandstalige auteurs in het Brusselse blad Le Soir.
Alles bij mekaar is het niet overdreven te gewagen van een reusachtige oogst. Het is daarbij zeer kenschetsend voor de al te geringe waardering die vertalers krijgen voor hun aartsmoeilijke taak dat Lode Roelandt, ondanks zijn onverdroten arbeid, bij zijn leven geen grotere bekendheid heeft gekregen.
●
En weer moeten we het hebben over de naam van ons Nederlands! Herman Deceuninck van Buizingen zet zijn inspanningen voort om in dat verband de puntjes op de i te zetten in buitenlandse Esperantokringen . Dat deed hij weer in het tijdschrift Horizonto, jg. 4, nr. 19, van jan.- febr. 1979 (Marina Moreno 35, Zaragoza 1, Spanje), waarop Edwin de Koek, uit Rietfontein (Zuid-Afrika), in het meinummer van datzelfde blad nog extra informatie verschafte.
Anderzijds wordt ook in Neerlandica Extra Muros, nr. 32, voorjaar 1979, geprotesteerd, via een brief van Hans Tromp uit Madrid, tegen het opnieuw opduikend holandés in plaats van neerlandés om in het Castilliaans de Nederlandse taal aan te duiden. Dat wij daarvoor ook de term ‘Vlaams’ verwerpen hebben we al herhaaldelijk gezegd.
Maar daarmee is de kous niet af. In dezelfde aflevering van Neerlandica Extra Muros werd het juryrapport voor de toekenning van de Martinus Nijhoffprijs