Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Dr. A.L. Constandse, solidaire solist
| |
[pagina 39]
| |
Anton Constandse (o1899)
(Foto Pim Le Feber, Amsterdam). anti-militarist, anarchist, libertair socialist, vrijdenker, pleiter voor autonome zedelijkheid en redelijkheid, strijder voor sexuele hervorming, tegenstander van ideologiën, ontmaskeraar van mythen, humanist. Ten diepste wantrouwt hij partijen, kerken, staten en hij verafschuwt fascisme en oorlog. | |
Zelfverdediging.Anton Constandse werd nog in de vorige eeuw, in september 1899, geboren. De laatste tijd heeft hij broksgewijze wat meer over zijn persoonlijke leven en achtergronden losgelaten. Maar ook dan kan hij het niet laten om te verwijzen naar een ‘historisch’ kader. Zelfs als hij in het dubbelnummer van De Gids, dat hij ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag (weer) alleen volschreef, een schoolfoto van omstreeks 1906 bekijkt en hij zich herinnert dat zijn linkerarm er vanwege een breuk wat bijhangt, verwijst hij naar keizer Wilhelm II, die er ook zo moet hebben bijgestaan ‘maar slechter, door een geboortefout namelijk, en dat heeft hem levenslang een minderwaardigheidscomplex bezorgd’Ga naar eind(3). Een minderwaardigheidscomplex heeft Constandse niet. Wel een gevoel bedreigd te worden. Als oud-PSP-kamerlid Bram van der Lek hem in een interviewGa naar eind(4) vraagt waarom hij een leven lang bezig is geweest met ont-mythologiseren, met het zoeken van feiten zegt hij: ‘Ik denk dat daar een belangrijk element van zelfverdediging in zit. (Nadenkend) Ik voel me wel bedreigd. (...) Door allerlei dingen: oorlog, economische overmacht, kerkelijke dwang, bureaucratie. Laat ik het zo zeggen. Ik heb een sterke behoefte om autonoom te zijn, vrij te zijn, zelfbeschikkend.’ Als Van der Lek doorvraagt over zijn verkondigingsdrift zegt hij, ‘Ik denk - nu jij het me vraagt - dat het toch wel zoeken naar een soort gemeenschap is. Het is niet het vechten tegen alles, om het vechten. Dat zou ik nihilisme vinden. Ik zoek toch wel steeds naar een andere maatschappij, waarin je je veiliger zou voelen.’
Constandse heeft in zijn leven de consequenties uit zijn opvattingen getrokken respectievelijk ondervonden. In 1927 werd hij tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld, omdat hij in De Vrije Socialist van 16 maart naar aanleiding van de Nederlandse deelname aan een internationale militaire expeditie naar China om in dat woelige land de buitenlandse belangen te beschermen, had geschreven: ‘Wekt de mariniers op tot muiterij, de arbeiders tot staking, alle mensen tot verzet. Oorlog tegen de oorlog.’ Hij zat zijn twee maanden uit. In 1933 schreef hij met het oog op de Oranje-feesten een brochure, met een oranje kaft, | |
[pagina 40]
| |
Nederland, God en Oranje, waarin hij het had over ‘de ouwe Nederlandse God’ wiens onderneming er volgens hem hopeloos voor stond. Er kwam een aanklacht wegens godslastering, maar de auteur (die later zelf opmerkte, dat de brochure was geschreven ‘met een opmerkelijke boosheid en felle agressiviteit, waarvoor ik later geen voldoende reden heb gevonden’) moest van rechtsvervolging worden ontslagen al was het alleen al omdat het geschrift was uitgegeven voordat de wet op de godslastering van kracht was geworden. In 1937 ging Constandse naar Spanje tijdens de burgeroorlog. Hij maakte daar in Barcelona het drama mee, dat de Spaanse anarchisten door de Stalinisten en de rechtse socialisten, met hulp van beroepsmilitairen, uit de politieke en militaire leiding van Catalonië en heel Spanje werden verdreven. Hij kwam onder vuur te liggen, werd op verkenning gestuurd en ‘kwam spoedig terecht (met de handen omhoog!) bij een kazerne van de communisten, die me terecht een vreemd geval vonden’Ga naar eind(5). En in 1940 werd Constandse als gijzelaar opgepakt door de Duitse bezetter en naar Buchenwald en de gijzelaarskampen in Noord Brabant gebracht; in totaal zat hij toen vier jaar gevangen. | |
Het anarchisme.Constandse is een geëngageerd intellectueel. Dat betekent, dat hij zich over alles uitspreekt (‘Ik sta tegenover niets neutraal’), altijd de zijde van de onderdrukte kiest, maar dat hij tegelijk een solist is. Constandse heeft niet echt ‘school’ gemaakt (evenmin als die andere Nederlandse grand old man van het anarchisme dr. Arthur Lehning). Dat heeft natuurlijk te maken met het anarchisme zelf. Het anarchisme worstelt met de problemen van de organisatie, van de macht. Constandse is zich er terdege van bewust, dat hier een zwak punt ligt van het (revolutionaire, politieke) anarchisme. Als hij zegt: ‘Ik wil niet regeren. Ik wil niet geregeerd worden, maar ook niet regeren. Niemand moet dat willen’ beseft hij aan de andere kant dat het revolutionaire anarchisme aan de dilemma's van organisatie en macht is bezweken. In zijn opstel Het anarchisme in de NederlandenGa naar eind(6) komen zinnetjes voor als: ‘In de praktische politiek betekende dit echter weinig’ en ‘Ook na de Tweede Wereldoorlog was het anarchisme voornamelijk een filosofie van zeer kleine minderheden.’ Hij acht Ferdinand Domela Nieuwenhuis' suggestieve kracht de allervoornaamste oorzaak, dat zich in de noordelijke Nederlanden van omstreeks 1890 tot 1940 een anarchistische beweging heeft ontwikkeld, die naar verhouding groter was dan in enig ander land van Europa, met uitzondering van Spanje. Maar hij herinnert er ook aan, dat Domela als anarchist wars was van het stichten van een partij.
Als Constandse over de macht schrijft, is het woord ‘dilemma’ niet van de lucht. Een van de essays in zijn jongste boek (Anarchisme: inspiratie tot vrijheid) draagt als titel zelfs Een Spaans dilemma. Elders in dit boek spreekt hij van ‘het enorme dilemma, waaraan men niet ontkomt’, namelijk dat het tweeslachtig karakter van de revolutie zich kan wreken op anarchisten, die de omwenteling hebben bevorderd. Voor Constandse die erkent dat er geen grondslag is voor revolutionaire actie in het Westen blijft het uit solidariteit met de volken van de Derde Wereld eis, dat men in feite revolutionair denkt ‘over deze kapitalistische maatschappij.’ En de anarchist zal volgens hem, de ervaring wijst het ook uit, zelfs deelnemen aan revoluties die mogelijkerwijs niet leiden tot het doel dat hij zich heeft gesteld. Maar het dilemma blijft. Elke revolutionair agerende groep is naar | |
[pagina 41]
| |
het woord van Bakoenin ‘voorlopig autoritair’. Maar voor Constandse kan dan ook ná een geslaagde revolutie pas de geleidelijke opbouw beginnen van een libertaire socialistische samenleving. Of niet? Het dilemma blijft, is onoplosbaar. Het anarchisme was dus in de praktische politiek zwak. Constandse heeft zelf in de jaren twintig meegewerkt aan de maandbladen Alarm en Opstand, die gericht waren op het vormen van bedrijfsorganisaties die de produktiemiddelen zouden kunnen overnemen en beheren. ‘Vooral Alarm’, zo schrijft hij, ‘was geschreven in de verwachting van een grote Europese revolutie, die de teleurstellingen over de uitkomsten van de Russische en Duitse omwentelingen zou kunnen goedmaken.’ En al was Constandse, ook qua karakter, geenszins een organisatie-man, in 1937 begaf hij zich toch op het kennelijk voor anarchisten glibberige terrein van het samenbundelen van krachten en richtte hij, na zijn terugkeer uit Spanje, met vijftien groepen een Federatie van Anarchisten (FAN), op, ter ondersteuning van de Spaanse FAI, eveneens een federatie van anarchistische groepen, die nauw samenwerkte met de Spaanse confederatie van anarcho-syndicalistische arbeidersbonden CNT. Pessimistisch was hij uit Spanje teruggekomen, vandaar zijn poging om de benarde Spaanse anarchisten via de FAN te steunen. Maar ‘de beweging’, zoals Constandse de anarchistische organisatie en stroming kortheidshalve noemt, raakte in toenemende mate verdeeld en in 1939 ‘kon men al zeggen dat de “beweging” zodanig lijn en inhoud miste dat ze in ontbinding verkeerde,’ zo heeft hij zelf in zijn jongste boek geschreven. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Constandse zich niet meer op organisatorisch terrein bewogen: die illusie had hij verloren. Hij voltooide zijn studie Spaans en promoveerde in 1951 op Le baroque espagnol et Calderon de la Barca. Hij schreef nieuwe boeken en was redacteur buitenland bij het liberale Algemeen Handelsblad in Amsterdam. Maar dat betekende geenszins dat hij het anarchisme als filosofie afzwoer. In zijn jongste boek en in recente interviews blijkt hij het anarchisme nog steeds te beschouwen als bron voor vrijheidlievende tendensen op alle mogelijke terreinen. Hij ziet het anarchisme niet alleen als een politieke filosofie, maar ook als een ethiek, ja zelfs ‘in feite is anarchisme wel de uiterste consequentie van wat je leert dat cultuur is.’ Voor de Constandse van de revolutionaire periode was het ‘duidelijk (...) dat je het reformisme moest afzweren’, maar thans noemt hij zijn levensfilosofie ‘reformistisch anarchisme’.
In zijn jongste boek haalt hij het aforisme aan: ‘Het anarchisme is een revolutionaire theorie, die niet door een revolutie kan worden verwerkelijkt’ en hij schrijft verder: ‘Het anarchisme is als filosofie en ethiek een emanciperende factor, verondersteld in de opvoeding van het kind tot volwassenheid; in de groei van de vrouw tot zelfstandigheid; in rebellie van de staatsburger, die rekenschap vraagt van het optreden van gezaghebbers; in het zelfbewustzijn van de arbeider; in de solidariteit van onderdrukten op allerlei terreinen. In die zin kan anarcho-socialisme een zuurdesem zijn in de culturele en sociale organisaties van een kapitalistische of staats-socialistische maatschappij, in een democratie en een dictatuur, in een industriële en een gekoloniseerde maatschappij.’
Is dit het oprekken van het anarchisme door een teleurgestelde idealist pour besoin de sa cause? Ik geloof het niet. Hij had een scherp realistisch oog voor de zelfs gevaarlijke kanten van het anarchisme. Hij heeft over de Tweede Wereldoorlog zelfs gezegd: ‘Ik was partij in die | |
[pagina 42]
| |
oorlog, hé? En daar heb ik nooit spijt van gehad. Dat was geen keus tussen staat of geen staat, niet eens tussen kapitalisme of socialisme, het was de keuze tussen democratie en fascisme. En ik zag in dat als je vasthield aan die absolute idealen van het anarchisme, je handlangersdiensten zou gaan bewijzen aan rechts, aan het fascisme. Dat is mijn relativering van het anarchisme’Ga naar eind(7). Opmerkelijk in verband met wat Constandse hier zegt is dat J.L. Heldring in een bespreking van het boek Anarchisme: inspiratie tot vrijheid opmerkt, dat Constandses directe democratie een groter gevaar in zich draagt om te slaan in fascisme dan de parlementaire democratie, die hij als anarchist veroordeelt. Maar zelfs als dit zo zou zijn, dan betekent dat nog niet dat Heldring gelijk heeft, als hij het anarchisme een ‘curieus randverschijnsel’ noemt: ‘Meer niet’Ga naar eind(8). | |
De godsdienst.Is Constandse een Don Quijote? Deze droefgeestige ridder van Cervantes heeft hem altijd zeer geboeid. In het al genoemde Gids-nummer van vorig jaar wijdt hij aan deze ridder een apart essay. Daarin gaat hij met name na, hoe Don Quijote lijdt aan de realiteit. De ridder leeft in illusies, maar hij strijdt voor een ideaal. Het eerste heeft Constandse niet (blijvend) met hem gemeen, het tweede wel. Constandse waardeert het werk van Cervantes als een symbolisch boek: de werkelijkheid der verbeelding gaat de realiteit van het verstand te boven. Ik wil hier aansluiten bij de opvattingen van Constandse over de godsdienst. Als Bram van der Lek hem vraagt, waarom hij eigenlijk altijd erg te keer is gegaan tegen de godsdienst antwoordt hij: ‘Ik vind de godsdienst zo gevaarlijk, omdat de mensen dan in twee werelden leven. Een werkelijke wereld en een onwerkelijke wereld. Die twee doorkruisen elkaar op allerlei manieren. Het leven wordt beheerst door een waan. Freud spreekt van de godsdienst als paranoia.’ Filosofisch verwerpt Constandse alle godsdienst als waan. In zijn boek Grondgedachten van het atheïsmeGa naar eind(9) betoogt hij dat godsdienst een schepping is van het bewustzijn en dat zijn oorsprong tenslotte psychologisch verklaard dient te worden. ‘Het gaat er echter om, de natuurlijke en redelijke oorzaak van een verschijnsel te zoeken en te vinden, en geen genoegen te nemen met denkbeeldige en onwezenlijke, zogenaamd “geestelijke” factoren.’
Tegen rationalisme kan de gelovige niet op, evenmin als de rede op kan tegen het transcendente moment van het geloof. Maar de afwijzing door Constandse blijft niet beperkt tot het filosofische vlak. Hij is ook tegen godsdienst vanwege ‘het rechtvaardigen van anti-sociale systemen, anti-sociaal gedrag’ zoals hij tegenover Van der Lek zegt. Wie zal Constandse niet bijvallen in het afwijzen van anti-sociale systemen en het rechtvaardigen ervan door godsdienst? In naam van God hebben oorlogen, dogmatisme, gewetensdwang, vervolgingen, progroms, geestelijke knechting de wereld geteisterd. Maar vereenzelvigt Constandse God niet tezeer met een gezag dat zich legitimeert door het geloof in het bestaan van God, al zal ik niet ontkennen dat het laatste is gebeurd en nog gebeurt. En is het niet een vereenvoudiging, als Constandse in zijn boek over het atheïsme met Feuerbach zegt, dat het egoïsme ten grondslag ligt aan de emoties en gevoelens die volgens hem (hen) de godsdienst oproepen? Constandse haalt Karl Marx aan die heeft gezegd, dat de kritiek van de godsdienst eindigt met de leer, dat de mens het hoogste wezen voor de mens is, dus met de categorische imperatief alle verhoudingen om te werpen, waarin de mens een | |
[pagina 43]
| |
vernederd, een geknecht, een verlaten, een verachtelijk wezen is. Maar die ‘categorische imperatief’ is m.i. ook de kern van de joods-christelijke godsdienstige traditie. Uit Constandses Gids-essay Het elitaire christendom blijkt, dat zijn opvattingen over het christendom goeddeels bepaald zijn door de kijk van de Leidse hoogleraar Bolland, de man van het elitaire christendom die op het laatst van zijn leven volgens Constandse de indruk wekte een soort Mussolini voor Nederland te willen zoeken, maar wiens radicale bijbelkritiek ‘in de sociaal-politieke strijd tegen het christendom best (kon) worden gebruikt’. Volgens Constandse leerde Bolland, dat het christendom berust op een aantal mythen en symbolen, ontleend aan jodendom en heidendom, waaraan theologen en kerkvaders zich hebben gegeven, ze zelfs verheven hebben tot historische waarheden, zonder daaraan zelf te geloven: de praktische betekenis behelsde het overnemen van het gezag in het Romeinse rijk. Dit was een elitair gebeuren omdat de stichters van de christelijke godsdienst zelf niet geloofden, maar hun opvattingen als werkelijkheid verkondigden aan onvolwassen menigten. Zo zou het in de eerste eeuwen van het christendom zijn gegaan en ‘ten slotte heeft Constantijn de Grote het in het begin van de vierde eeuw na Christus begrepen.’
‘Maar had de heidense wereld dan in deze religie, voortgekomen uit de synagoge, niet een proletarisch opstandige stroming gezien? Dat kon, voor zover de armen zalig werden verklaard, de verdrukte gevleid, de treurende getroost. Maar... hun loon zou groot zijn in de hemel, en het rijk van Christus was niet van deze aarde. Hier op aarde echter bleef het gezag aan de machtigen. De Romeinse elite deed er langer over om dit te begrijpen. Toen ze het inzag maakte ze (in 325) het christendom ook met één slag tot staatsgodsdienst.’ In deze opvatting waren de stichters van het christendom (Paulus c.s. ?) de primaire manipulatoren en greep ten lange leste de tot dan toe heidense elite haar (nieuwe) kans. Constandse had al eerder dit proces als volgt geschetst in zijn atheïsme-boek: ‘De proletarische god Jezus, gevormd uit de aanwezige beelden der mythologie, was het beeld van de arme. Hij sprak de armoe en het lijden zalig, doch niet teneinde de uitgeworpenen te helpen op aarde, doch in de hemel, waarheen hij hun was vóórgegaan. Het christendom zegevierde bij de volkeren, waar de onmacht tot aardse bevrijding leidde tot hoop op bovenaardse verlossing. De oudsten in de christengemeenschap, wier gezag aanvankelijk berustte op het voeden van het geloof in de wederkomst van Christus, organiseerden echter de gelovigen in een kerkelijk verband, dat de Romeinse militaire hiërarchie nabootste. Weldra zullen de kerkvorsten, wanneer Christus' wederkomst uitblijft, hun gezag slechts vermogen te redden door zich te verenigen met de wereldlijke vorsten. En het is Constantijn de Grote die begrijpt welk een enorme geestelijke macht in de kerk zijn bondgenoot zal kunnen worden. Zo slaagt het katholicisme erin, staatsgodsdienst te worden.’
Men kan erover twisten of de godsdienst (telkens) gebruik heeft gemaakt van de gevestigde wereldlijke machten of dat de vorsten en andere machtigen (telkens) gebruik maakten van de godsdienst, die de boventoon ging voeren, maar dat er sprake is (geweest) van frequent samenspel klopt. Maar als Constandse erkent, dat het (libertaire) socialisme telkens opnieuw de strijd moet aanbinden met nieuwe machtvormingen binnen een revolutie, die het (desondanks) steunt, dan moet ook in de joods-christelijke traditie telkens | |
[pagina 44]
| |
opnieuw in naam van de God, die misbruikt wordt door oude en nieuwe gevestigde machten, de bevrijding van de vertrapten en onderdrukten worden geproclameerd. Dat gebeurt ook, vanaf de vroegste profeten, via Jezus, tot en met de Apocalyps van Joannes, en daarna doorheen de hele geschiedenis van het christendom, tot vandaag toe. Constandse erkent het ‘proletarische’ karakter van de ‘Jezus-beweging’, maar geeft dat karakter meteen het kenmerk van bedrog. Nogmaals, ik val hem volstrekt bij in de vaststelling, dat in de historische werkelijkheid bedriegelijke kerkvorsten en wereldlijke vorsten elkaar de bal hebben toegespeeld en dat nog doen, maar dat neemt niet weg, dat, als de armen de bijbel ‘onteigenen’ van de machtigen, die zich die bijbel hebben toegeëigend, zij op basis van de joods-christelijke boodschap meer recht van spreken hebben met hun onmacht dan de machtigen met hun macht.
In een artikel over Constandses jongste boek wijst Frans Boenders terecht op het ‘parallellisme tussen de religieuze revolutionairen en de latere atheïstische of agnostische anarchisten’Ga naar eind(10). Constandse zelf erkent ook op verschillende plaatsen in zijn geschriften, dat er raakpunten zijn tussen religieuze individuen en groepen aan de ene kant en anarchistische individuen en groepen aan de andere kant. Hij vermeldt bijvoorbeeld in het door Boenders besproken boek ‘een Bond van Religieuze Anarcho-Communisten’, eigenlijk volgens zijn opvattingen een contradictio in terminis, maar ook vroeger in de geschiedenis ziet Constandse mensen die zich beroepen op het christelijk geloof ter bevrijding van de mens. In zijn Geschiedenis van het humanisme in NederlandGa naar eind(11) haalt hij bijvoorbeeld Erasmus aan en schrijft van deze: ‘Hij raadt aan rijkdommen billijker te verdelen, de belastingen te verlagen, het volksonderwijs te begunstigen en de vrijheid van spreken te dulden. Maar bovenal keurt hij af dat er staande legers zijn, dat er oorlog wordt gevoerd en dat men enige oorlog, welke ook, rechtvaardig zou willen noemen. Bij Christus, zo betoogt hij, vindt men daarvan niets.’ Het is alsof we Constandse over zichzelf horen spreken.
Toen ik in De Nieuwe Linie van 12 september 1979 in een artikel ter gelegenheid van de 80ste verjaardag van Constandse soortgelijke overwegingen neerschreef als hierboven, reageerden enkele lezers. Ik haalde in een volgend nummer van genoemd weekblad een citaat aan uit Ter Scheggets boek De andere mogelijkheidGa naar eind(12): ‘Atheïsme en theïsme zijn niet te synthetiseren op ideologisch niveau, daar staat het principe van tegenspraak borg voor. Maar als in de praxis ontdekt wordt, dat aan deze tegenstelling een eenheid voorafgaat, dan wordt het anders. De God van de Messias Jezus, die ja zegt tegen de doulos (slaaf GvdB) die aan het kruis sterft, is immers geen God, die van oorsprong onder de goden thuishoort. Hij komt het pantheon binnen als opposant. Hij komt er binnen terwille van de menselijke bevrijding uit de slavernij, ook uit de religieuze horigheid.’ Anton Constandse schreef daarop weer een korte notitie, waarin hij bevestigde dat er christenen zijn, in wie hij algemeen-menselijke deugden zeer waardeert. Hij stelde, dat hij als humanist meewerkt aan De Nieuwe Linie, op grond van gemeenschappelijke idealen omtrent redelijkheid, ethische richtlijnen, sociale verlangens en lustlievende driften, maar dat hij nooit de neiging heeft gehad in dat blad over het christendom te polemiseren met de vrijzinnige katholieken, die het blad meestal hebben gedragen. Hij verwijst dan naar zijn vele geschriften, bijvoorbeeld de Grondgedachten van het atheïsme om toe | |
[pagina 45]
| |
te lichten waarom hij de grondgedachten van het christendom nooit heeft kunnen aanvaarden (afgezien, zo schrijft hij, van de praktijk). Hij stelt in de notitie, dat het socialisme een godloze theorie is, sociaal-ethisch, geheel gebaseerd op verleden en toekomst van de mensheid, en dat het socialisme voortdurend kan worden veranderd, aangepast aan de evolutie, zoals een wetenschap. De mens staat in het socialisme centraal. Met de godsdienst is dat volgens hem iets anders: daar staat een God centraal, waaromtrent de meest uiteenlopende meningen bestaan, maar die wel als almachtig en als hoogste autoriteit boven de mensen aanbeden moet worden: ‘Als men zich beroept op de bijbel, bestaande uit boeken die tweeduizend of drieduizend jaar geleden zijn geschreven, conformeert men zich aan denkbeelden en normen uit een ver feodaal verleden, legenden, mythen, dogma's, mysteries... die we helemaal niet nodig hebben om de maatschappij grondig te hervormen, en die voor de evolutie verwarrende remmen vormen. Maar nogmaals: in De Nieuwe Linie gaat het mij alleen om dat heden, om niet-theologische menselijke waarden, die we gemeen hebben’Ga naar eind(13).
De ‘gevestigde’ godsdiensten, ook de christelijke, vertonen in de loop der geschiedenis een droeve praktijk. Maar het ‘reëel bestaande christendom’ moet m.i. evenmin worden vereenzelvigd met de bijbelse boodschap die er een is van verlossing, van bevrijding, als de vervolgingen en oorlogen die het ‘reëel bestaande socialisme’ heeft veroorzaakt, vereenzelvigd moet worden met het socialisme van de solidariteit. Voor Constandse is godsdienst een kwaad en socialisme een goed. Wat hij in christenen waarderen kan is het humanistische en voor hem komt het humane in deze christenen meer en meer tot ontwikkeling naarmate zij zich meer van de godsdienst verwijderen. Constandse waardeert zeker ketters, die de machtsaanspraken van de kerk afwijzen. Maar Jezus was in zijn tijd ook een ketter. De door het Vaticaan ‘onderzochte’ theoloog Edward Schillebeeckx formuleerde het onlangs nog zo: ‘Voor mij is het een grondervaring geworden dat een godsdienst die mensen klein houdt, verknecht en in een permanent verontrustend schuldbewustzijn drukt, ofwel een valse godsdienst is, ofwel een godsdienst die van haar eigen bron en voedingsbodem is vervreemd’Ga naar eind(14). | |
Amor fati.Constandse heeft zijn hele leven gewijd aan ont-mythologiseren. Deze tegenstander van de godsdienst heeft scherp bestreden wat hij de waan van de godsdienst noemt en hij juicht ontkerstening toe. Maar deze waarheidlievende socialist is evenmin de ontmythologisering van het socialisme uit de weg gegaan. Ik duidde er al op, hoe hij de zwakheden en riskante zijden van het anarchisme daarbij ook niet uit het oog verloor. Hij heeft ook de andere varianten van het socialisme gelaakt. Zo noemde hij het in zijn boek De jaren der verleugeningGa naar eind(15) ‘betreurenswaardig, dat de Sowjet Unie dit autoritaire en elitaire stelsel om propagandistische redenen voorstelde als de verwerkelijking van het marxistische socialisme. (...) Het bewees aldus ook geen dienst aan het ideaal van het communisme, dat men zich toch wel kan voorstellen zonder politieke vervolgingen, zonder strafkampen voor dissidenten, met een behoorlijke vrijheid der persoonlijkheid en een grotere zeggenschap van het volk dan in het kapitalisme mogelijk is.’ De recente conflicten tussen socialistische landen in het Verre Oosten hebben Constandse zeer teleurgesteld. Volgens hem verzeilen we met oorlogen tussen marxistische regimes onderling in een wereld, die met socialisme | |
[pagina 46]
| |
niets meer te maken heeft. Het scherpst heeft Constandse naar mijn inzicht de droeve staat van de socialistische wereld gekenschetst in een artikel in De Nieuwe Linie begin vorig jaar, na de Chinese inval in Vietnam: ‘Er is niets over van internationale proletarische eenheid; niets van socialistische proletarische klasse-solidariteit (...) Vergruizeld is het beeld van het marxisme waarop de betrokken regeringen zich beroepen, zoals christelijke gouvernementen eens in naam van het geloof massamoorden hebben aangericht. De ontmythologisering van het socialisme kon niet verschrikkelijker zijn en juist socialisten moeten dat beseffen en geen struisvogel politiek bedrijven.’
Op zijn vergevorderde leeftijd heeft Anton Constandse niets van zijn strijdbaarheid verloren. De laatste jaren is hij zelfs een nieuwe periode van bekendheid en van polemische werkzaamheid ingegaan. Met name zijn optreden voor de VPRO (vooral radio, soms televisie) trekt de aandacht. Bij zijn analyserend bezig zijn ligt zijn emotionaliteit soms vlak onder de rationele opperhuid. Soms kan hij zich nauwelijks in bedwang houden. Tijdens de gijzelingen door Zuidmolukkers in Nederland liet hij zich via de radio een keer zeer opgewonden uit over deze manier van actie voeren en vorig jaar nog kon hij zich niet bedwingen tijdens een gesprek voor de televisie in zijn kritiek op Israël. In beide gevallen viel het woord fascisme. In het televisiedebat liet hij zich zelfs ontvallen: ‘De Israëli's zijn de nazi's van het Midden Oosten.’ Achteraf betreurde hij de uitdrukking als zodanig, maar hij bleef achter de kwintessens ervan staan. Wegens dit soort stellingnamen wordt hem wel anti-semitisme verweten, maar daarvan is bij hem natuurlijk geen sprake. Hij bekritiseert Israël zoals hij andere staten bekritiseert. ‘Met anti-semitisme heeft zo'n standpunt niets te maken, ik ben daar altijd verklaard tegenstander van geweest’, zei hij tegen De VolkskrantGa naar eind(16).
Tegenover zijn emotionele betrokkenheid (hij schrijft zelf in het al vermelde Gidsnummer van vorig jaar ‘- als ik allerlei irrationele aandriften in mezelf aantref, zo in strijd met mijn rationele denken -’) staat zijn koele, verstandelijke gedistancieerdheid, die een elitaire indruk maakt. Is Constandse elitair? Zeker legt hij een grote verantwoordelijkheid bij de elite. Op 24 september 1979 werd in het Appel Theater in 's Gravenhage een feestavond gegeven voor de tachtigjarige. In de verklaring die hij daar aflegde zei hij onder meer, dat aangezien het volk geen revolutie maakt een grote verantwoordelijkheid ligt op de bewuste minderheden, op de elite; hij schroomde niet dat woord te gebruiken. Hij heeft het meer gebezigd. Zo schreef hij in het boek Het lot belooft geen morgenroodGa naar eind(17): ‘Waar het op aankomt is de amor fati, de liefde tot het lot, niet het klagelijke en onvruchtbare verzet tegen het onvermijdelijke, doch de moedige aanvaarding daarvan. Het is een aristocratische levensbeschouwing, en een elite die haar niet kent verliest het recht cultuur te scheppen en gezag te bezitten.’
De toekomst ziet er niet rooskleurig uit. Maar het is of Anton Constandse met zijn schrijf- en spreekdrift de toekomst wil bezweren. Van ‘matheid’ wil hij niet weten, wel van ‘onbehagen’. Zo blijft deze onverdroten en gedisciplineerd werkende publicist op zijn eigen wijze trouw aan de idealen van het vrijheidlievende socialisme, het socialisme met een menselijk gezicht. En zo blijft deze solidaire socialist (in het essay Verschijningsvormen van het anarchisme) optimistisch over de mogelijkheden van ‘een socialisme der toekomst’. ‘Maar zulk een ontwikkeling | |
[pagina 47]
| |
staat nog in de kinderschoenen’, zegt deze onvermoeibare tachtigjarige. |
|