Te Gernika gelezen.
Na Catalaans Bericht (1968) en De Gouden Schaduw van Rosalia (1974) die respektievelijk aan de Katalaanse en de Galicische poëzie gewijd waren, is met Te Gernika gelezen de poëzie van Spanjes perifere kulturen afgerond.
Gernika dat vooral bekend is doordat Duitse vliegtuigen het stadje tijdens de Spaanse burgeroorlog met de grond gelijk hebben gebombardeerd - later voor Picasso aanleiding tot zijn beroemde doek Guernica - is het symbool van vrijheid en autonomie want daar kwamen, volgens de traditie, onder een eikeboom van oudsher de demokratische vertegenwoordigingen bijeen. Afgaand op de titel verwacht je dan een bundel strijdgedichten waarin het streven naar vrijheid en autonomie centraal staat. De bundel bevat daarnaast echter evenveel gedichten waarin universele tema's als liefde, dood, vergankelijkheid enz. worden aangesneden. Tema's dus die niet typisch zijn voor de Baskische situatie.
Het interessante aan deze bloemlezing is dat de samenstellers zich niet hebben beperkt tot het selekteren van gedichten en tot een korte bio-bibliografische nota over de dichter. Ze hebben elk van de drie periodes die ze onderscheiden van een degelijke inleiding voorzien waardoor de gedichten meer perspektief krijgen en de lezer inzicht bijgebracht wordt in de maatschappij die in deze gedichten ‘verdicht’ is. Dat maakt deze bundel, uit een naar onze normen kultureel minder ontwikkeld gebied, ook voor Nederlandstalige lezers aantrekkelijk en boeiend.
Aangezien de bundel vooral, zoniet uitsluitend, om de strijdgedichten zijn weg naar de koper zal vinden, wil ik bij één gedicht, zij het dan uitvoerig, stilstaan. Het lange pamflettaire Laattijdig Manifest van Joxe Azurmendi (o1941) is om een drietal redenen een merkwaardig gedicht. Vooreerst weigert de dichter zich, vreemd genoeg, op het verleden te beroepen om de vrijheid vandaag te rechtvaardigen en dat is nu precies wat een onderdrukt volk altijd doet:
‘En de pleitbezorgers van onze zaak
hadden het in hun hoofd gestoken
om alle aanbevelingen van Ignatius, Xaverius,
Churruca, die van Elkano en het Habeas Corpus
en weet ik nog meer, te verzamellen en te verspreiden.
Alsof men, om vrij te zijn, iemands toelating nodig had.
Alsof men iemands aanbevelingen nodig had
de vrijheid afhankelijk was.
En niet omwille van dit alles
maar juist tegen dit alles in
tegen elke geschiedenis in.’
De geschiedenis verandert de huidige situatie niet, ze brengt de vrijheid niet naderbij en moet dus afgewezen worden.
Hij verwijt zijn volk vervolgens ook een gebrek aan slagvaardigheid en kombattiviteit. Hij beschrijft ze als armzalige wolven die verstrooid in de bergen lopen, als mieren onder de heuvels, die denken ruimtevaarders te zijn. Zij gedragen zich ‘alsof de vrijheid als een sigaret kan worden aangestoken’, terwijl Prometeus toch het vuur heeft moeten stelen en niet verdienen.
Ten derde zet de dichter zich ook af tegen alwie zich opwerpt als leider van zijn volk, maar van het leiden, en niet van het te be-