om de basisgegevens en de schaarse onderzoeksresultaten over deze sektor overzichtelijk en in hun samenhang te bundelen. Vanuit Servaes' sociologische optiek viel de klemtoon in eerste instantie op de wisselwerking tussen de boekenproduktie en de konsumptie, welke ‘hun kristallisatiepunt vinden in de boekeneksploitatie (het uitgeven en distribueren), die samen met de kritiek als een soort feedback of terugkoppeling fungeert’ (p. 15), en stond dus de manier centraal waarop uitgeversbedrijf en distributie inhaken op een veranderend technisch aanbod en konsumptiepatroon en op hun beurt dat verbruikspatroon weer diepgaand beïnvloeden.
De auteur schetst hoe het karakter van het boekenvak na 1960, konform de globale maatschappelijke ontwikkeling maar met een achterstand op andere industrietakken en in Vlaanderen zelfs later dan in het buitenland en Nederland, grondig gewijzigd is. De ambachtelijke en kultureel-geïnspireerde uitgeverij heeft voorgoed plaats gemaakt voor een op efficiëntie en winstmaksimalisatie afgestemd industrieel bedrijf (vandaar de klemtoon op het woord ‘industrie’ in de titel), waarbij het rendabiliteitsprincipe met zijn nauwgezette en strakke produktieschema's het boek gaat stroomlijnen volgens vaste formules en afstemmen op de nauwkeurig onderzochte smaak van een zo breed mogelijk publiek. Deze tendens werd na W.O. II op gang gebracht door de sterke aangroei van de potentiële lezersmarkt ten gevolge van hogere lonen en een sterk verbeterde alfabetiseringsgraad, en anderzijds door de technologische vernieuwingen die zich in de grafische sektor voordeden en een rendabeler drukkapaciteit mogelijk maakten doch tevens dwongen tot grotere oplagen en dus grotere kapitalen. De schaalvergroting uitte zich noodgedwongen in een koncentratiebeweging en binnen het bedrijf in een professionalisering der aanpak van alle produktiefasen. Dezelfde evolutie is merkbaar in de distributiesektor, waar de kapitalisatie via boekenklubs, koncernvorming en supermarkten binnendringt en de algemene boekhandel zijn politiek inzake kollektievorming grondig heeft moeten herzien.
Binnen dit referentiekader en met dit verloop als een rode draad doorheen het hele werk, behandelt Servaes in kronologische volgorde de verschillende stadia van aanmaak en verspreiding van het produkt ‘boek’ in Vlaanderen: de auteur en de verhouding tot zijn uitgever, het produktieproces binnen de uitgeverij en de struktuur van de Vlaamse uitgeverswereld, statistische gegevens omtrent de Belgische boekenmarkt, de distributie via monopoliehouder, grossier en kleinhandel, de konsumptie van boeken benaderd langs cijfers over kopen, lenen en lezen, en ten slotte gegevens omtrent het (ontbreken van enig) overheidsbeleid op dit vlak. Beknopt doch niet zonder zin voor volledigheid verwerkt hij telkens het bestaande bronnenmateriaal, dat hij overigens keurig kompleet maar iets te weinig kritisch bibliografisch verwerkt achteraan in zijn studie, in evenveel informatief-kritische inleidingen tot elke stap in het boekenproduktieproces, en vraagt hij aandacht voor de belangrijkste knelpunten en kontroversen in dit verband (vertikale prijsbinding, leenrecht, fotokopie, het literaire boek, opleiding van de boekhandelaars, positie van de boekenklubs...). Gesneden brood voor wie vlugge informatie wil over uiteenlopende zaken als de prijsopbouw van het boek, gemiddelde oplagecijfers, korting aan boekhandelaars, biblioteek-dekreet, voorkeur van het publiek voor genres, en noem maar op.
Het veelal amateuristische en in alle gevallen volstrekt onsystematisch gevoerde onderzoekswerk in Vlaanderen laat echter meer facetten van het hier aan de orde gebrachte onderwerp onbesproken dan er opgeklaard wordt. Om een van die lege plekken op te vullen en een beter beeld te krijgen van met name de volstrekt onontgonnen sektor uitgeverij heeft Jan Servaes zelf een poging in het werk gesteld om door middel van uitgebreide vragenlijsten substantieel materiaal te verzamelen over de ongeveer 140 uitgevers van Nederlandstalige boeken in Vlaanderen; slechts 8 onder hen reageerden positief!
Hier ligt dan ook de meest in het oog springende tekortkoming van De Boekenindustrie in Vlaanderen: de auteur heeft zich onvoldoende weten los te maken van de fragmentaire literatuur die hem ter beschikking stond, zodat zijn grootste aandacht niet gaat naar de objektief belangrijkste onderdelen van het totaalpakket, maar naar die items waar door allerlei al dan niet toevallige fatoren de meeste gegevens over beschikbaar bleken. Gevolg van een te grote publikatiehaast? Storend wordt dit onevenwicht vooral - zoals de auteur blijkbaar zelf beseft heeft - waar gehandeld wordt over de struktuur van en de koncentratietendenzen binnen het Vlaamse uitgeversbedrijf, logischerwijs toch wel de scharnierparagraaf in de gehele problematiek. Terwijl de parallelle situatie in Nederland, waar inderdaad uitstekend referentiemateriaal over bestaat door de onvolprezen ‘Stichting Speurwerk betreffende het Boek’ en de sociologen Heinsman en Van Teeffelen die rond koncernvorming publiceerden, over 21 bladzijden de volle aandacht krijgt, wordt de ontwikkeling in Vlaanderen hoop en al twee bladzijden waard geacht, en dan nog eenzijdig hoofdzakelijk in funktie van bindingen met Nederlandse grootbedrijven. Bovendien wordt de vaststelling dat ‘het overgrote deel van de in