Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdVlaamse BewegingDe Nederlandse kultuur in Brussel.Vandaag beschouwen heel wat buitenlandse toeristen en diplomaten Brussel als een Franstalige stad. Vaak weten zij niet dat de Zennestad destijds even of zelfs nog sterker Nederlandstalig was als Brugge, Gent, Ieper, Antwerpen of Den Haag. Deze moderne stedelijke koncentratie met ongeveer éèn miljoen inwoners, zetel van Europese en internationale instellingen en talloze binnen- en buitenlandse firma's, was ongeveer duizend jaar geleden een bescheiden nederzetting. In Bruocsella, wat letterlijk betekent ‘verblijf in het moeras’, vonden toen de handelaars een onderkomen, als zij van Brugge naar Keulen reisden. Vanaf 977 zou deze nederzetting aan betekenis winnen doordat de Karolinger, Karel van West-Frankenrijk en hertog van Neder-Lotharingen op een der eilanden van de Zenne een vesting liet bouwen. Van hieruit zou deze markgraaf de Westelijke grenzen van het Duitse rijk verdedigen tegen de aanvallen van de koningen van Frankrijk en vooral van hun machtige vazallen, de graven van VlaanderenGa naar eindnoot(1). Ofschoon de opvolgers van Karel van Neder-Lotharingen zich reeds vanaf 1005 te Leuven vestigden, zou Brussel zich toch verder blijven ontwikkelen dank zij de werkkracht en ondernemingszin van haar handelaars en ambachtslieden. Deze gestage opgang deelde Brussel met andere steden van het hertogdom Brabant: Leuven, Antwerpen, Zoutleeuw, Lier, Tienen, 's-Hertogenbosch. Grotendeels samenvallend met de huidige Belgische provincies Brabant en Antwerpen en het Nederlandse Noord-Brabant omvatte het voormalige hertogdom Brabant vrijwel uitsluitend Nederlandstalige gebieden. Alleen het uiterste Zuiden van het hertogdom, het agrarische Roman Pays de Brabant, was Franstalig. Tussen Brussel en de andere | |
[pagina 773]
| |
Brabantse steden bestond van oudsher een enge band niet alleen door hun gemeenschappelijke taal maar ook door hun grotendeels gelijklopende sociaal-ekonomische en politieke belangen. Meermaals zouden deze steden dan ook onderlinge akkoorden afsluiten om hun rechten te beschermen en te vergroten. Dit gebeurde in de stedenbonden van 1261-1262, 1313 en 1355. Samen wisten zij dan ook van de Brabantse hertogen zowel een aantal materiële voordelen als grotere waarborgen inzake vrijheid en rechtszekerheid te verwerven. Hiervan leggen de grote Brabantse landsprivileges trouwens ten overvloede getuigenis af: de testamenten van hertog Hendrik II (1248) en Hendrik III (1261), het beroemde Charter van Kortenberg (1312) van Jan II, de Waalse charters (1314) van Jan III en de Blijde Inkomst (1356) van Johanna en Wenceslas.
Verbleven de eerste hertogen van Brabant, in navolging van die van Neder-Lotharingen, vanaf 1005 te Leuven, toch zou Brussel later opnieuw de gebruikelijke verblijfplaats van de Brabantse landsheren worden. Dit gebeurde na de machtsovername van een vorst van ongemeen formaat: de legendarische Jan I (1267-1294). Deze hertog, die in 1288 te Woeringen een schitterende overwinning behaald had op een bondgenootschap van de graven van Gelre en Luxemburg en de aartsbisschop van Keulen, hield zich meestal te Brussel op. Gepassioneerd levensgenieter, liefhebber van tornooien en vrouwelijk schoon, legde hij een bijzondere voorliefde aan de dag voor de Zennestad, waar hij rond 1252-1253 geboren was. De kroniekschrijver Lodewijk van Velthem verklaart dan ook in zijn voortzetting van de Spieghel Historiael dat Jan I: Bruessel eerde ende minde vor al de steden di hi kinde.
Een ander kroniekschrijver namelijk Jan van Heelu verbleef aan het hertogelijke hof te Brussel. Rond 1290 schreef deze een heldendicht over de slag van Woeringen en droeg dit werk op aan Margareta, dochter van Edward I, koning van Engeland. Het lag in de bedoeling van Van Heelu dat deze Engelse prinses en echtgenote van de toekomstige Brabantse hertog Jan II (1294-1312) in deze kroniek Nederlands zou leren zoals in de aanhef duidelijk verklaard wordt:
Vrouwe Margriete van Inghelant, Die seker hevet van Brabant Tshertoghen Jans sone Jan, Want si Dietsche tale niet en can Daer bi willic haer ene gichte Sinden van Dietschen gedichte Daer si Dietsch in leeren moghe.
Dit schijnt er duidelijk op te wijzen dat de kennis van het Nederlands aan het hertogelijke hof te Brussel noodzakelijk werd geacht. Verwonderlijk is dit allerminst. Had hertog Jan I zelf niet een aantal Dietse minnegedichten geschreven? Daarbij kwam nog dat vanaf het laatste kwart der dertiende eeuw het Nederlands langzamerhand het Latijn gaat vervangen in de Brusselse stadsadministratie. In deze periode werd bovendien de Latijnse stadskeure van 1229 in het Nederlands vertaald. De overschakeling van het Latijn naar de volkstaal schijnt trouwens te Brussel sneller verlopen te zijn dan in de andere Brabantse steden. Vinden wij te Leuven, Antwerpen, Tienen, Zoutleeuw en 's-Hertogenbosch pas in het begin der veertiende eeuw de eerste Nederlandse akten dan ontving Brussel reeds in 1289 Nederlandse privileges van Jan I. Dit gebeurde op een moment dat Brugge, Gent en Ieper Franstalige charters kregen van de graven van Vlaanderen uit het huis van Dampierre.
Vanaf het einde van de dertiende eeuw dus wordt het Nederlands in steeds toenemende mate gebruikt in de Brusselse stadsadministratie en dit zou eigenlijk zo blijven tot het einde van het Ancien Régime en de Franse bezetting (1794). Zelf hebben wij een systematisch onderzoek ingesteld naar het taalgebruik in de oorkonden die werden overgeschreven in de Brusselse privilegieboeken en cartularia. Hieruit bleek dat in de door ons onderzochte periode (gaande tot 1500) nog geen 5% van deze teksten Franstalig zijn. Daarbij komt dan nog dat deze uiterst zeldzame Franstalige stukken meestal betrekking hebben op buitenlandse vorstendommen. En eigenlijk is het niet zo verwonderlijk dat een verbond tussen Brabant en de Luikse steden (1347) en een scheidsrechterlijke uitspraak van de graaf van Henegouwen (1357) in een internationaal konflikt in het Frans gesteld werden. Het wekt anderzijds evenmin verbazing dat de overeenkomst (1306) tussen hertog Jan II van Brabant en de aartsbisschop van Keulen in het Duits opgetekend werd.
Het Nederlandse karakter van Brussel blijkt niet alleen uit het gebruik van deze taal in de stadsrekeningen maar ook uit de namen die de Brusselse ambtenaren aan de stedelijke priveligie-boeken gaven: Boeck metten Hare (XIVe eeuw), Coren van Brusele (XIVe eeuw), Boeck mette Ketinck (XIVe eeuw), Groodt Boeck mette Knoopen ab anno 1372 tot 1498, Het Swertboeck ab anno 1602 tot 1617 en de talloze andere Nederlandse bescheiden uit het Brussels stadsarchief.
In dit verband kunnen wij louter als voorbeeld verwijzen naar de volgende archiefstukken. In de Costuymen der stadt Brussel (1607) staan wetteksten opgetekend, terwijl men in de Binnenrolle (1695-1794) de processen vindt die voor de Brusselse schepenen gevoerd werden. Ook de, voor de stadsoverheid opgestelde, stukken betreffende de wezen-, armen- en ziekenzorg werden tot het eind der achttiende eeuw in het Nederlands gesteld. In deze taal leggen trouwens de | |
[pagina 774]
| |
ambtenaren hun eed af, wanneer zij in dienst treden terwijl de hertog zijnerzijds bij zijn Blijde Incomste in het Nederlands zweert de privileges der Brusselaars te eerbiedigen.
Niet alleen bij het eigenlijke stadsbestuur was het Nederlands de gebruikelijke taal, ook de gilden en ambachten bedienden zich hiervan. Zo tekent de lakengilde haar stukken op in dBoec van der Gulden van Brussele (1416-1417) terwijl de Brusselse ‘steenbickeleren’ rond 1350 een lijst opstellen van de leden van hun ambacht. In dit register lezen wij onder meer hoe de geniale beeldhouwer Claas Sluter uit Haarlem vanaf 1379 in het Brussels ambacht van steenhouwers en metselaars werd opgenomen.
Dit brengt ons op het terrein van de kunsten. Ook hier was de Nederlandse inbreng allesoverheersend. De Brusselse bouwwerken die heden ten dage nog altijd de algemene bewondering opwekken, werden stuk voor stuk door Nederlandse, meestal Brabantse, bouwmeesters opgetrokken. Zo vindt men in de archieven van de Brusselse kapittelkerk van St.-Michiel en St.-Goedele de namen van de architekten die deze katedraal hebben gebouwd. Meesters werckman van Sint-Goedelenkercke ofte meester van de metselrie waren tijdens de XIVe-XVe eeuw onder meer Jacob van Tienen, Hendrik van Mol, Gielis vanden Bossche, Jan van Eyken, Geeraard van Heerne, Gielis de Briedere, Lodewijk van Bodeghem en Jan van Ruysbroeck.
Laatstgenoemde werd in 1449 door de Brusselse wethouders aangesteld tot meester van den steenwercke van den torre van der stad reathuyse en zou rond 1454 de slanke spits van het Brusselse stadhuis voltooien. Ook de andere gebouwen op de grote markt leggen getuigenis af van het Nederlands karakter van Brussel. De statige gildenhuizen, allen opgetrokken na het barbaarse bombardement van de stad Brussel door de troepen van koning Lodewijk XIV van Frankrijk (1695), dragen namen als Den Vos, Den Coninck van Spaengnien, De Tinne Pot, Den Cruywaeghen, enz.
Ook op andere terreinen heeft Brussel een ongeëvenaarde bijdrage geleverd tot de Nederlandse kultuur. Wij denken in dit verband slechts aan de hier vervaardigde houten retabels die vaak voorzien waren van het inschrift Bruessel als waarmerk voor hun kwaliteit. De Brusselse wandtapijten worden vandaag nog overal ter wereld in musea en paleizen bewonderd en halen fabelachtige prijzen op de internationale kunstveilingen. Op het gebied van de schilderkunst dienen de namen van Brueghel, begraven in de Brusselse Kapellekerk, en Rogier van der Weyden vermeld te worden. Laatstgenoemde kunstenaar was afkomstig uit de Franse stad Doornik (Tournai) maar werd stadsschilder te Brussel waar hij zijn naam De la Pasture vernederlandste tot Van der Weyden. Dit feit wijst opnieuw op het Nederlands karakter van Brussel zelfs toen hier in de vijftiende eeuw het Franstalige hof der Boergondiërs verbleef.
Is het onbegonnen werk in het bestek van deze bijdrage ook de rijke Nederlandse letterkunde te Brussel te behandelen, toch moet hier gewezen worden op de grootste Nederlandse mystikus, Jan van Ruusbroec die opgeleid werd aan de school van het kapittel van St.-Goedele en zich samen met zijn volgelingen in de omgeving van Brussel terugtrok.
Ofschoon vanaf de vijftiende eeuw de Franstalige hertogen van Boergondië naast Dijon en Brugge ook herhaaldelijk te Brussel verbleven, toch mag men hieruit niet afleiden dat de Zennestad vanaf dat ogenblik ‘verfranst’ werd. Ook andere Nederlandse territoria werden immers lange tijd door Franstalige vorsten bestuurd. Wij hadden het reeds over de graven van Vlaanderen maar zouden in dit verband ook kunnen wijzen op de Hollandse graven uit het Henegouwse huis.
Eeuwenlang was in de Nederlanden het Frans de gebruikelijke taal in de kringen van het hof en de hoge adel en dit zowel onder de Boergondiërs als onder de Habsburgers. Deze taal werd dan ook vaak gebruikt door de centrale administratie in haar betrekkingen met Holland, Gelre, Vlaanderen, Overijssel, Brabant, enz. Dit betekent echter allerminst dat de bevolking van deze gebieden daarom Franstalig was. Men moet inderdaad een groot onderscheid maken tussen de taal van hof en adel en zelfs deze van een centrale administratie en deze van de brede lagen der bevolking.
Kende men te Brussel op het einde van de achttiende eeuw de Franstalige hofhouding van Karel van Lorreinen, dan moet daar eveneens aan toegevoegd worden dat ook aan het Russische hof in die tijd Frans gesproken werd, terwijl Johann Sebastian Bach in 1721 zijn befaamde Brandenburgse Concerti in het Frans opdroeg aan keurvorst Christian Ludwig van Brandenburg en Frederik II van Pruisen zich in deze taal onderhield met Voltaire te Sans-Souci. Toch zal niemand het in zijn hoofd halen om Berlijn en Pruisen, waar bovendien ook een massa Franse Hugenoten een toevlucht gevonden hadden, als verfranste gebieden te beschouwen.
Kortom de Franse taal en kultuur kende vooral in de XVIIe en XVIIIe eeuw overal in Europa een grote uitstraling. Verscheen te Brussel sinds de tweede helft der zeventiende eeuw een Franstalige krant, vooral ten behoeve van de Franse bannelingen, dan moet hieraan onmiddellijk toegevoegd worden dat men in die tijd ook een Gazette d'Amsterdam en een Gazette de Leyde evenals een Gazette de Cologne kende. Ofschoon J.B. Verlooy in zijn | |
[pagina 775]
| |
Verhandeling op d'Onacht der moederlycke tael de wantoestanden op taalgebied heeft aangeklaagd, toch bleven de brede lagen der Brusselse bevolking nog lange tijd Nederlandstalig. Een uitspraak (ca. 1740) van de grote Franse filosoof Voltaire spreekt in dit verband trouwens boekdelen: Le diable qui dispose de ma vie m'envoie à Bruxelles et songez s'il vous plaît qu'il n'y a à Bruxelles que des Flamands!! (‘De duivel die mijn levensloop bepaalt, bracht mij te Brussel en stel je voor alsjeblief dat er te Brussel enkel Vlamingen zijn!!’).
Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de verfransing van Brussel een vrij recent verschijnsel is, dat vooral sedert de Belgische onafhankelijkheid zich sterk heeft doorgezet en trouwens allerminst tot Brussel beperkt bleef maar zich eveneens in heel Vlaanderen liet voelen. Terwijl de toestand in Vlaanderen door het Nederlands onderwijs en de leerplicht langzamerhand normaliseerde, daar verfranste Brussel in de twintigste eeuw steeds sterker. In Brussel immers waren de ouders ‘vrij’ om zelf de taal te kiezen waarin hun kinderen onderwijs zouden volgen. Gezien de sterke sociale druk in Brussel kan men gemakkelijk vermoeden voor welke taal de meeste ouders opteerden.
Dr. Paul De Ridder, Isabellastraat 2, B-1711 Itterbeek. | |
Bibliografie:Een goed algemeen overzicht over de luister van de Nederlandse kultuur te Brussel vindt men in de pas verschenen publikatie Brussel eeuwenoud centrum van Nederlandse Cultuur waarin niet alleen het taalgebruik, maar ook de beeldende kunsten, de letterkunde en de muziek aan bod komen. Deze publikatie kost 250 BF en is verkrijgbaar bij het ‘Vlaams Comité voor Brussel’, Rijkeklarenstraat 45, 1000 Brussel, postgiro: 000-0098484-29. |
|