Muziek
Willem Kersters 50. Kreatie van zijn Gezellesymfonie.
Willem Kersters, (Antwerpen, 9-2-1929) werd op 9 februari II. vijftig jaar. Op zichzelf natuurlijk geen opvallende gebeurtenis. Maar in die vijftig jaar heeft deze musikus zo'n kwalitatief rijk en gevarieerd oeuvre samengesteld, dat hij ongetwijfeld gerekend mag worden tot de veelzijdigste, vruchtbaarste én begaafdste komponisten in Vlaanderen. Het is geen toeval dat hij verleden jaar de vererende opdracht ontving het pianokoncerto voor de Internationale Klavierwedstrijd Koningin Elizabeth 1978 te schrijven. Er was dus reden te over om hem, naar aanleiding van deze verjaardag, eens ekstra in de kijker te plaatsen. Dat gebeurde in de loop van de maand juni te Antwerpen en te Limburg, de twee provincies waarin zijn leven zich tot nog toe hoofdzakelijk heeft afgespeeld.
Hoewel hij door zijn vader voorbestemd was om onderwijzer te worden, kwam Willem Kersters in 1945 in het Koninklijk Vlaams Muziekkonservatorium terecht. Dat gebeurde vooral op aanraden van Flor Alpaerts. Hij behaalde er eerste prijzen in notenleer, piano en harmonie. Na zijn legerdienst vervolmaakte hij zich aan het muziekkonservatorium te Brussel, waar hij kontrapunt volgde bij Jan Louel en fuga bij Marcel Quinet. Verder studeerde hij nog bij Marcel Poot en Jean Absil. Nadat hij het diploma van muziekleraar eerste en tweede graad had behaald, was hij enkele jaren werkzaam in het middelbaar onderwijs o.a. aan de atenea van Tienen, Aarschot en Leuven. Van 1961 tot 1968 was hij muziekprogrammator bij de gewestelijke omroep Limburg. Sinds 1962 is hij verbonden aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, eerst als leraar harmonie, daarna als titularis van de kompositieklas, en sinds 1968 is hij ook docent aan het konservatorium van Maastricht.
Het oeuvre van Willem Kersters bevat reeds een zeventigtal opus-nummers. Daarin zijn nagenoeg alle genres vertegenwoordigd: vier symfonieën (1962, 1963, 1967, 1979), balletten (Parwati, 1956 - Triomf van de Geest, 1959 - Halewyn, 1973 - Ulenspiegel, de Geus, 1976), een klavierkoncerto (1978), oratoria en kantates (A Gospel song, 1965 - A Hymn of Praise, 1966), verder liederen en koorwerken, kamermuziek en orgelbladzijden. Alleen de opera ontbreekt voorlopig nog. Toch loopt de komponist al jaren met de bedoeling rond een dergelijk werk te schrijven. In 1974 was het bijna zo ver. Naar een verhaal van Herman Hesse, Klingsors letzter Sommer, had hij zelf een libretto samengesteld. Te hoge eisen van de uitgever deden hem echter van deze opzet afzien. Intussen blijft het wachten op een andere en geschikte operatekst.
Als komponist is Willem Kersters steeds een zoeker geweest, iemand die zich nooit heeft vastgelegd in een bepaald systeem of in een vooropgestelde schrijfwijze. Zijn werk vertoont een duidelijke evolutie, die we gemakkelijkheidshalve en in grote lijnen over drie periodes kunnen verdelen.
Zoals velen van zijn generatie is ook Willem Kersters begonnen in een ekspressief geladen stijl, die nog enkele laat-romantische soms laat-impressionistische kenmerken vertoonde, maar voor alles een gematigd ekspressionisme inhield. Meestal ging hij daarbij uit van klassieke vormen zoals sonatevorm, rondo e.a. Het grote voorbeeld voor hem was Bela Bartok. Belangrijke werken uit die eerste periode zijn o.m. het ballet Triomf van de Geest (1959) en het Divertimento per archi (1958). Het ballet baadt nog af en toe in een laat-impressionistische kleurenweelde. Architektonische stevigheid, niet in het minst een lukullische klankmaterie en een obsederende motoriek maken er een sensitiefsonore bladzijde van. Het strijkersdivertimento levert al vrij vroeg het overtuigende bewijs van Kersters solied vakmanschap en direkte zeggingskracht. Kontrapuntische inhoud, motiefopbouw en kernachtige formulering vormen de basis van de konstruktie. Naar karakter baadt het werk in een geladen, soms tamelijk wrang ekspressionisme.
Intussen was de komponist ernstig op zoek gegaan naar meer ordenende faktoren voor zijn komposities. Dat werd meteen de inzet van een tweede periode. Daarin legde hij het aksent op een strenge en strukturele ordening van klanken en akkoorden. In die tijd werkte hij met de zgn. tritonusverwantschap: een soort bitonaal stelsel waarbij twee verschillende toonsoorten volkomen in elkaar worden geweven tot een autonoom nieuwe tonaliteit. Volgens dat stelsel komponeerde hij o.m. het klavierwerk Zes tweestemmige inventionen (1959), Twee preludes voor orgel (1961), Psalmen voor alt, mannenkoor, kopers, pauken en orgel (1962). Toen de tritonusverwantschap hem geen voldoening meer schonk, maakte hij een grondige studie van de dodekafonie, maar kon er niet echt in geloven. Na enkele werken volgens dat stelsel te hebben uitgewerkt, stapte hij vrij vlug over naar een vrijere seriële schrijfwijze. Zijn Eerste symfonie (1962) en Tweede symfonie (1963) zijn in die reeksentechniek geschreven. In partituren als de Plechtige ouverture (1963), Koncertmuziek voor strijkers, piano en slagwerk (1964) of Septet (1967) vermengde hij seriële met minder gebonden verwerkingstechnieken, of kombineerde hij tritoni met enkele vooraf gekozen intervallen.
In de tweede helft van de jaren zestig evolueerde Willem Kersters ten slotte naar een derde en voorlopig laatste periode. Tot en met de pas gekreëerde