Opnieuw over het ‘dekreet’.
In Ons Erfdeel, nummer 3 van deze jaargang (blz. 451-452) hadden wij het over enkele konsekwenties van het al dan niet precies naleven door de Overheid van het teaterdekreet van 1975. Er werden ook cijfers aangehaald, o.a. betreffende de wedden van toneelspelers. Deze cijfers hadden wij van onverdachte teaterpraktici, maar na publikatie bleek toch één en ander niet te kloppen. Daar werd dan ook door teatermensen op gereageerd.
Aan de Dienst Dramatische Kunst bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Kultuur in Brussel hebben we naar de bedragen gevraagd van de door het Departement uitgekeerde weddesubsidies. Bij wijze van rechtzetting (en ook om eventueel verdere ‘legendevorming’ over akteurs tegen te gaan) laten we hier deze ‘officiële’ cijfers volgen:
Een akteur derde plan (door ons ‘beginnend’ akteur genoemd) begint met een bruto weddeschaal van 232.140 BF, berekend tegen basisindex 100%. In februari 1979 bedroeg de werkelijke index reeds 184,76%! Een tweede plan akteur begint met 273.480 BF (à 100%) en een eerste plan start met 343.440 BF (eveneens à 100%). Er is voor de toneelspelers ook driemaal een jaarlijkse verhoging voorzien. Deze bedraagt voor een derde plan: 3.816 BF (à 100%), voor een tweede plan: 8.904 BF en voor een eerste plan eveneens: 8.904 BF (steeds à 100%).
Roger Arteel.