Karel van de Woestijne.
In 1978, het Karel van de Woestijne-jaar, hield Johan Soenen enkele voordrachten en publiceerde hij een aantal artikelen over Karel van de Woestijne in vertaling. In 1979 bundelde hij vijf belangrijke essays en gaf ze in eigen beheer uit.
Het eerste essay Karel van de Woestijne in zestien talen vertaald verscheen in Ons Erfdeel, jg. 22 (1979), nr. 2. In dat essay komt de auteur na een kwantitatief onderzoek naar het aantal vertalingen tot de vaststelling dat de poëzie van Karel van de Woestijne vooral in het Duitse en Franse taalgebied grote weerklank heeft gevonden. Beide taalgebieden nemen op een totaal van 484 vertaalde stukken er 288 voor hun rekening. De belangstelling en waardering in beide taalgebieden is erg verschillend. In Frankrijk spreekt vooral de vorm aan, de verwantschap met het Franse impressionnisme en symbolisme, richtingen dus met opvallende stijlkenmerken. In Duitsland daarentegen wordt vooral de nadruk gelegd op de inhoud van zijn gedichten.
Een aantal faktoren speelden bij de receptie van Van de Woestijne in Duitsland een grote rol. Hij werd er als een katoliek dichter beschouwd. Veel vertalingen verschenen in katolieke tijdschriften en zijn werk werd grotendeels door katolieke uitgevers op de markt gebracht. Van de Woestijne werd er ook vergeleken met en in de traditie geplaatst van dichters als Stefan George, Georg Trakl en Rainer Maria Rilke. Tenslotte is er nog het vooral in Duitsland erg gangbare image van de Vlaming die werd gezien als een merkwaardige mengeling van mystieke vroomheid en sensuele levenslust, een mengeling van Ruusbroeck en Rubens.
In het tweede artikel Karel van de Woestijne in Duitse vertaling wordt door de auteur omstandig op deze faktoren ingegaan en wordt aan de hand van de vertalingen van Heinz Graef onderzocht in hoeverre deze faktoren de Duitse vertalingen gekleurd of bijgekleurd hebben. Graef, die de belangrijkste vertaler van Van de Woestijne in het Duits is en bij diverse gelegenheden zijn opvattingen over de poëzie van deze Vlaamse dichter op papier zette, beschouwt Van de Woestijne - in de lijn van George, Trakl en Rilke - als de dichter van de herfst. Zijn poëzie past daarmee in de ‘Gartenkunst’, poëzie die haar natuurlijk dekor vindt in herfstelijke tuinen, avondlijke boomgaarden en verlaten parken in de regen. Deze herfstigheid van Van de Woestijne en de tweespalt tussen zinnelijke lust en geestelijke hunkering werden door Graef zo scherp gesteld dat hij met allerlei woordenschatknepen en stilistische middelen deze fundamentele kenmerken systematisch heeft aangevuld en aangedikt. In een paar uitzonderlijke gevallen gaat dat zover dat een zomergedicht wordt omgebogen tot een herfstgedicht, een platonisch liefdelied tot een zwoele liefdesverhouding en een gedicht waarin Van de Woestijne hoogmoedig zijn uitverkoren dichterschap bezingt, tot een mystieke vlucht in de armen van God.
In Het verduitsingsproces in de Duitse vertalingen van de lyriek van Karel van de Woestijne en in Karel van de Woestijne en zijn Duitse vertalers: goochelen met adjektieven analyseert de auteur de verregaande verduitsing bij het vertaalproces. Uit dit essay blijkt o.a. dat de adjektieven met weinig respekt worden behandeld, adjektieven die bij Van de Woestijne zowel inhoudelijk als wat de klank betreft een zeer essentiële en precieze funktie hebben. De vertalers beschouwen ze als meelopertjes of wisselstukken die naar gelang de vertaalomstandigheden vervangen kunnen worden door een ander adjektief dat niet noodzakelijk tot dezelfde soort behoort of gewoon weggelaten kunnen worden. Inhoudelijke relativiteit en grammatikale soepelheid zijn de ordewoorden van de vertalers. De lezer krijgt bij deze laatste artikelen wel eens de indruk dat de auteur de vertalers nogal spaart.
De bundel wordt tenslotte afgesloten met een bibliografie van Van de Woestijne in vertaling.