Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe eer van ons volk. Een historische romancyklus van A. Demedts.1. Nieuwe interesse voor het revolutiegebeuren.De periode 1787-1830 is zeker niet de best gekende uit onze nationale geschiedenis. De laatste jaren noteert men enige belangstelling van jonge historici voor vooral de eindfase van het Oostenrijks bewind (1780-1794). De regering van Jozef II (1780-1790) en vooral de Brabantse Omwenteling (1789-1790) zijn studieobjekten die weer een groot prestige genieten. De volgende jaren mag de publikatie van uiterst belangrijk studiemateriaal van de hand van L. Dhondt (R.U.G.), H. De Schampheleire (V.U.B.), L. Francois (R.U.G.) en J. Roegiers (K.U.L.) verwacht worden. Tekenend voor die hernieuwde belangstelling was de prachtige produktie van de Vlaamse televisie De Belgische RepubliekGa naar eindnoot(1) over de periode 1780-1791, die jammer genoeg vrijwel geen enkele kommentaar uitlokte. De beste historische evokatie m.i. ooit door de B.R.T. gemaakt, ging onopgemerkt voorbij, omdat kommentatoren onvoldoende over deze periode wisten om er op te kunnen ingaan. De hernieuwde belangstelling voor de revolutieperiode houdt natuurlijk verband met de prérevolutionaire sfeer van de jaren zestig. Uiteraard was er toen veel interesse voor de bronnen van ons tegenwoordig politiek en sociaal-ekonomisch bestel: de periode van de grote revoluties (1776-1800). Momenteel - en dit behoeft echt niemand te verwonderen - worden er in West-Europa meer studies begonnen over de strukturen van het ancien régime dan wel over de revoluties. Dat er sinds ruim 20 jaar aan de Belgische Universiteiten niet de minste belangstelling meer bestaat voor de Franse periode (1794-1814) is echt niet toevallig. Hoe dit probleem verklaren? Is het niet zo dat men in Vlaanderen dit tijdperk wil vergeten en dat de pro-anneksatie-bij-Frankrijk-strekking in Wallonië niet over een grote aanhang beschikt. Wordt er aan de Belgische Universiteiten niet of nauwelijks gewerkt over de Franse periode, de interesse voor het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) is nog veel geringer. Van de Franstaligen moet uiteraard maar weinig simpatie en dus ook weinig wetenschappelijk werk over dit tijdperk verwacht worden. Bij de Vlamingen is het algemeen-Nederlands-gevoel blijkbaar maar weinig ontwikkeld. Dit was de inspiratiebron van waaruit vroeger studies over het koninkrijk van Willem I geschreven werden.
Helemaal merkwaardig is het feit te noemen dat aan de Belgische Universiteiten momenteel geen enkele interesse voor het revolutiegebeuren van 1830 te bespeuren valt. Omdat geen Belg nog gelooft in het voortbestaan van het unitaire koninkrijk heeft niemand nog interesse voor de ontstaansgeschiedenis ervan. | |
2. Een historisch korrekt gesitueerde familiegeschiedenis.André Demedts (o1906) verrastte iedereen met zijn vierdelige romancyklus De eer van ons volk over de belevenissen van zijn voorvaderen tijdens de periode 1780-1830. Ons is gevraagd het werk te beoordelen op zijn historische waarde. We onthouden ons dan ook van enig literair kommentaar. Toch houden we om allerlei - en ook om literaire redenen - een absolute voorkeur voor het eerste deel: De Belgische Republiek, Hoofdpersonnage Karel Gillemijn en zijn familieleden en verwanten maken de opstand van de Zuidelijke Nederlanden tegen hun vorst, de Oostenrijkse keizer Jozef II, mee. Generaal Vander Mersch, een vriend van de familie Gillemijn, Vonck en andere historische figuren worden ten tonele gevoerd. De gebeurtenissen worden korrekt beschreven en voorzover ik het kan aanvoelen is de beschrijving van de sfeer in diverse milieus bijzonder goed gelukt. Wat ik wel mis is het ten tonele brengen van vermoedelijk de boeiendste figuur uit deze periode, de revolutionair J. Verlooy | |
[pagina 746]
| |
André Demedts (o1906).
vader van de Vlaamse Beweging, grootnederlander en zonder inkonsekwent te wezen eerste ‘maire’ van Brussel. Heeft A. Demedts deze figuur onvoldoende begrepen en daarom niet in zijn verhaal opgenomen? Het kan de auteur niet kwalijk genomen worden dat hij de ‘demokratische’ beweging rond Vonck en Verlooy niet beter wist te doorgronden. Tot nu toe hebben alléén Franstalige historici deze beweging bestudeerd en in feite nooit goed begrepen. A. Demedts was uiteraard op deze literatuur aangewezen. De ‘demokratische’ beweging rond Vonck en Verlooy zou eerder beschreven kunnen worden als een ‘volksnationale’ partij. De Vonckisten verzetten zich tegen Jozef II omdat die vreemde vorst, die ons trouwens in een vreemde taal, het Frans, bestuurde, onze eigen instellingen wou afschaffen. Het verlies van eigen taal en instellingen betekende het einde van iedere vorm van vrijheid. De Vonckisten kwamen op voor het herstel van de instellingen zoals ze in de middeleeuwen waren ontstaan: ‘volks’ en demokratisch. Ze geloofden dat die instellingen zoals de provinciale besturen, de Staten van Vlaanderen, Brabant, etc. en de stadsbesturen in de loop der tijden door de vreemde vorsten in hun voordeel werden hervormd en zodoende een ondemokratische bestuursvorm hadden opgeleverd. In feite wilden ze terug naar de ‘demokratische’ middeleeuwen. Deze ideologie, waarin reeds een vleugje romantiek zit, was helemaal beinvloed door de tijdgeest. J.J. Rousseau had in zijn Considérations sur le gouvernement de Pologne identieke ideeën geuit. Deze ideologie sluit ook aan bij het denken van één van de interessantste personages in de boeken van A. Demedts, kanunnik Arnaut Gillemijn, een bekende van Vonck, die in de werkelijkheid vermoedelijk anders op Vonck zou hebben gereageerd dan nu in het boek gebeurt. In het tweede deel HooitijdGa naar eindnoot(2) vernemen we de lotgevallen van de familie Gillemijn tijdens de bijzonder verwarde overgangsperiode 1792-1794. De Fransen bezetten ons land gedurende een korte tijd (november 1792 - maart 1793), nog even keren de Oostenrijkers terug tot ze bij Fleurus op 26 juni 1794 door de Fransen verslagen worden. Het boek speelt zowel in Frankrijk als in de Zuidelijke Nederlanden. Talrijke belangrijke figuren zoals generaal Dumouriez, Danton, Madamme Roland, Marat, generaal Pichegru, maarschalk Clerfayt en keizer Frans II worden raak geportretteerd. Ook aan de belangrijkste internationale gebeurtenis in die tijd, de veldslag te Valmy waar Dumouriez de Franse revolutie redt, wordt uitvoerig aandacht besteed. Ik geloof dat ook in dit boek de onzekere oorlogstijden raak worden geschetst. Als historikus voel je mee met de romancier. Zoals A. Demedts het beschrijft zullen onze voorouders het oorlogsgebeuren inderdaad wel beleefd hebben. Toch vraag ik me af waarom de Vlaamse demokraten, die tijdens de Eerste Franse Inval (1792-1793) het land bestuurden, niet ten tonele worden gevoerd. Ze geloofden de Fransen die aan het land zelfstandigheid hadden beloofd. Ze probeerden oprecht de bestuursinstellingen te demokratiseren. Ook van deze groep is de Brusselaar J. Verlooy het prototype. In de wetenschappelijke literatuur zijn deze demokraten, die zich in Jacobijnse klubs verenigden, een wat vergeten groep. Ik had gehoopt dat het talent van A. Demedts ze weer tot leven zou hebben gebracht.
Het derde deel Goede AvondGa naar eindnoot(3) verhaalt de gebeurtenissen van de jaren 1797-1798. Centraal staan in de belevenissen van de familie Gillemijn de uitdrijving van de kloosterlingen, het beedigen van de priesters en de vervolging van de onbeëdigde geestelijken en vooral de boerenkrijg. Aan de oorlog van de Vlaamse boerenjongens tegen de Franse geregelde troepen wordt veel aandacht besteed. A. Demedts wijst terecht op de verantwoordelijkheid van de Engelsen die beloofd hadden het boerenleger ter hulp te komen en wijst ook op de ware oorzaak van de boerenopstand: het verzet tegen verplichte dienst in het Franse leger. Ook de typering van de met de Fransen kollaborerende burgerij is raak. Vermoedelijk omdat er maar weinig literatuur over bestaat, schrijft hij niets over de hongersnood en andere dramatische gebeurtenissen tijdens de eerste Franse bezettingsjaren 1794-1797.
Het laatste lijvige deel Een houten kroonGa naar eindnoot(4) loopt van 1808 tot de beginjaren van het Koninkrijk der Nederlanden. Veel aandacht wordt besteed aan het bezoek van Napoleon aan de Zuidelijke Nederlanden en aan de Russische veldtocht die een zoon van de familie Gillemijn meemaakt en wonder boven wonder overleeft. Het verhaal eindigt met de uiteindelijke lotsbestemming van de Zuidelijke Nederlanden: de kroning van Willem I op 21 september 1815 te Brussel. De kroon zou uit verguld hout bestaan hebben en versierd zijn met glazen diamanten en valse edelstenen. Vandaar de titel van dit laatste deel. Hoewel uit de achterflap blijkt dat de hoofdfiguur slechts in 1848 overlijdt, vinden we in deze roman geen gegevens over de regering van | |
[pagina 747]
| |
Willem I, de opstand van 1830 en de eerste jaren van het koninkrijk België. Vond A. Demedts die, zoals velen het uiteenvallen van het koninkrijk der Nederlanden als een ramp voor Vlaanderen ervaart, niet de nodige moed om die pijnlijke geschiedenis op te rakelen? Of oordeelde de uitgever dat 1600 bladzijden meer dan voldoende waren? | |
3. Droom of historische werkelijkheid?Met het schrijven van zijn vierdelig werk had André Demedts duidelijk twee doelstellingen voor ogen. Allereerst een stuk familiegeschiedenis schrijven. A. Demedts stamt uit het geslacht Gillemijn. Uit de mond van de kleinzoon van het hoofdpersonage Karel Gillemijn vernam de schrijver als kind het familieverhaal. Een tweede doelstelling was het Vlaamse volk via zijn familiegeschiedenis een stuk algemene en nationale geschiedenis bij te brengen. Dit vindt de auteur ten zeerste noodzakelijk. Eén van zijn hoofdpersonages zegt: ‘Als mijn volk zijn geschiedenis niet kent, zal het geen volk meer blijven’. Uit het voorafgaande blijkt dat wat de politieke geschiedenis van de Brabantse Omwenteling en de Franse overheersing betreft, de schrijver daar wonderwel in geslaagd is. Er was duidelijk nog een derde, zij het misschien wat onbewuste doelstelling. De schrijver wil via zijn romanfiguren algemene beschouwingen, wijsheden, gesproten uit zijn lange ervaring, over de mensen en hun gebreken kwijt. Uiteraard zijn die uitspraken niet tijdsgebonden en van toepassing op de mensen van alle tijden. Hoofdpersonage Karel Gillemijn en een figuur als kanunnik Arnaut Gillemijn zijn duidelijk de spreekbuizen van de auteur. Centraal in de ervaringen en de boodschap van A. Demedts staat het begrip trouw. De Gillemijns zijn trouw aan hun vrienden, trouw aan de familie, trouw aan werknemers en werkgevers en trouw aan hun volk. Indien er misschien iets onecht is aan deze romancyklus, dan is het zeker de keuze van de hoofdpersonages. Het zijn, zoals de auteur zelf, verstandige, trouwe, sensitieve en vooral verdraagzame mensen, die aan niemand hun mening willen opdringen. A. Demedts geeft trouwens meermaals uitdrukking aan zijn pluralistische instelling: iedereen moet zijn eigen leven leiden. Niemand bezit het recht de levensstijl van iemand anders te veroordelen. Trouwens de mensen zijn slechts ten dele verantwoordelijk voor hun daden: naast wat overgeërfd en van milieu overgenomen wordt, is er nog zoiets als een ‘lotsbeschikking’, die niemand kan ontlopen. Misschien zit hier het onhistorische in het werk: de wijze en edele figuren die in de romancyklus voorkomen zullen inderdaad wel bestaan hebben, maar ze zijn niet representatief voor de gehele gemeenschap. De ideale patriarchale toestanden op de ‘Neringen’ zijn niet representatief voor wat op de Vlaamse boerderijen gebeurt in die periode. Er wordt niet zoveel over de steden geschreven, maar de manier waarop de Gentse industrieel Jan Baptist Rosseel in de roman met zijn arbeiders omgaat, zal vermoedelijk niet kloppen met de realiteit. Dergelijke goede sociale verhoudingen kwamen in ieder geval niet voor in de andere Gentse bedrijven. De werkelijkheid was harder en minder mooi. Misschien kan ik het zo stellen dat Karel Gillemijn een boer is zoals A. Demedts zich de ideale boer voorstelt, Riesaar Minne is dan de voorstelling van de ideale landarbeider en Jan Baptist Rosseel de ideale industrieel. Over het opkomend fabrieksproletariaat heeft Demedts het niet zo uitvoerig. Hij laat zijn personages wel zeggen dat wanneer de arbeiders in opstand komen het de schuld is van de fabrieksbazen. A. Demedts droomt van een leven in harmonie met de natuur en van een harmonisch samenleven van alle klassen en standen en alle volkeren. Deze harmonie is te bereiken als de daden van mensen en vooral van de verantwoordelijken vervuld zijn van trouw, begrip, verdraagzaamheid, wijsheid en naastenliefde. Klassentegenstellingen zijn dus niet noodzakelijk. Het solidarisme moet overheersen. Bij monde van kanunnik Gillemijn kan Demedts ook zijn populistische opvattingen kwijt: ‘het gewone volk meent het goed en als het volk de zaken kon beredderen zou alles vanzelf in orde komen. Maar laat zijn leiders erover beslissen en het loopt verkeerd’. Dit alles wijst op een pre-industriële wereld waar de mensen nog niet vervreemd zijn van elkaar en nog leven volgens het ritme van de natuur. Samen met A. Demedts en prof. Van IsackerGa naar eindnoot(5) kan ik van zo'n wereld dromen. Heeft die wereld werkelijk bestaan? Er is nog weinig historisch onderzoek gebeurd naar het geluk van de mensen. Samen met A. Demedts en K. Marx geloof ik dat de industriële revolutie en de produktieverhoudingen de mensen meer vervreemd en dus minder gelukkig hebben gemaakt. Toch geloof ik ook dat de werk- en leeftoestanden en de sociale verhoudingen zoals in de vierdelige romancyklus beschreven niet representatief voor de werkelijkheid waren. Het is eerder een droom dan een portret.
Dr. Yvan Van Den Berghe, Linden bij Leuven. |
|