Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet geluid van de stilte.
Nu weet ik dat de morgen komen zal
en stijgen boven het besneeuwde dal
langs klaarheid van een goddelijke zon... (9)
Renaat de Vos (geb. 1907) is één van die dichters in Vlaanderen, die in stilte hun eigen weg gaan. Toen hij met Xenia (1951) debuteerde was hij al de veertig voorbij. Zijn produktie is haast even onopvallend als het geluid dat zijn dichterlijke stem voortbrengt: Interiora (1952, Rosa Mystica (1957), Xenia 2 (1970) en nu, naar aanleiding van zijn zeventigste verjaardag, Nu weet ik dat de morgen komen zal!Ga naar eindnoot(1)
De poëtische wereld van Renaat de Vos is een verinnerlijkte wereld, die zich beperkt tot mijmeringen over de weemoed van | |
[pagina 743]
| |
het leven, de vergankelijkheid, de liefde, de natuur en uiteindelijk het geloof in het mysterie achter de dingen. Een bevrijdend en gelukkig makend eeuwigheidsbesef valt als een lichtstraal dit verstilde interieur binnen.
Als lezer ben je aanvankelijk verrast en sta je zelfs wat aarzelend tegenover deze schroomvolle, bij uitstek religieuze poëzie, die op het eerste gezicht ‘wereldvreemd’ aandoet. Het is echter de zuiverheid van de stem en de autenticiteit van de beleving die je tot herlezen en luisteren aanzet. Renaat de Vos vindt zijn inspiratie vooreerst in de natuur. Hij wordt bekoord door de broze schoonheid van bloesems en bloemen, sneeuw en water, de morgenzon in het woud. De schoonheid van wat hem omringt is bedekt met een waas van zacht verdriet om wat vergaat.
De winter komt. Rond al de hoeken
lispelt de wind. De natte blaren
vallen. Uw angst wil niet bedaren.
Het regent. Iemand gaat er zoeken
tegen het venster aan door vlagen
heen naar een klein en naaldenfijn
gepeins, in preveling ook vragen
naar wat hier nimmer meer zal zijn. (16)
Dit soort winterstemming geeft echter niet de hoofdtoon van de bundel aan. Integendeel. De wisselwerking mens-natuur impliceert als het ware reeds een vorm van eeuwigheid. Boven de rand van het woud staan sterren en maan. Ze zijn niet zomaar romantische motieven. Zij geven hem het gevoel dat hij niet alleen is, op weg naar het naderende einde:
De witte maan verscheen
boven de wouden heen.
Er is nog iemand hier.
Ik ben niet gans alleen. (17)
Zij zijn bovendien de bewakers van het mysterie dat zich met de morgen ontsluit en hem op zal nemen in de lichtglans van een eeuwige morgen. Vaker omschrijft hij deze pracht met blauwe en gouden kleuren. Het maakt het vertrekken uit deze wereld via ‘het avondduister’ makkelijker, vervult hem zelfs met een gevoel van hoopvolle vreugde.
In die gelovige optiek moeten we ook de Kristus- en Mariacykli lezen. Kristus die ‘gestorven is / voor onze zonden’ (een leidmotief in deze cykli) geeft aan de schepping haar laatste en definitieve zin. Maria is ‘lichtende fontein van liefde’ en spreidt een rijkdom van genade uit ‘in dit verdorven land’. Die religieuze geborgenheid kan hem niet anders dan vol blijdschap stemmen.
Hier stelt zich echter de vraag in hoeverre deze poëzie ook de niet gelijkgestemde lezer kan raken en/of ontroeren. Renaat de Vos schept een wereld die nauwelijks op doet kijken en niet opvalt door kreatieve kracht, noch door grootsheid van vizie. De bekoring die van deze poëzie, ondanks haar beperkingen, toch uitgaat, ligt in de verfijnde dichterlijkheid. Het vers van De Vos is gepolijst en heeft vaak iets van een precieuze, kwetsbare parel, die even schittert in het morgenlicht. De eterische stemmingen worden weergegeven met dunne penseeltrekken. Er staat geen woord teveel. Je zou haast zeggen dat het wit (door de layout geëerbiedigd) even belangrijk is als het bedrukte gedeelte van de bladzijden, omdat het verzwegene evenveel onthult als het gezegde. De dichter vindt voor zijn ontroeringen een uitweg in veelal in lengte bescheiden gedichten, waaronder een aantal kwatrijnen en sonnetten met korte versregels. Meermaals heeft een gedicht een cyklisch verloop door herhaling van verzen binnen het gedicht zelf en wordt het vloeiende karakter verhoogd door enjambementen en assonanties. Typisch is b.v. een vers als:
Hoe schuw ontloken aan dit strand
de bloem, het gras, de loverplant
en dan uitzonderlijk gekozen
de pracht van roerloze zeer broze
chrysanten. Glorievol naast rozen,
bewogen door het schaduwloze
hoe schuw ontloken aan dit strand
de bloem, het gras, de loverplant... (27)
Hier wordt poëzie weer inkantatie, lied. Geen bruisende symfonische akkoorden, maar ingetogen kamermuziek. Daarin ligt juist, naar mijn gevoel, de funktie en de betekenis van dit werk: wie - even los van de tijd - de stem van het innerlijk wil beluisteren, kan er het geluid van de stilte horen.
Rudolf van de Perre. |
|