gebruikend als verschansingsmiddel, was het haar enkel te doen om het effekt dat deze niet te ontlopen golfslag van ellende teweeg bracht op het onervaren en weerloze slachtoffer dat recht voor haar zat en dat zij o zo aandachtig, zo aanvallensgereed en zo onverdoken schaamteloos te begluren zat zoals het ook haar kater deed (218/9)’. Even verder in het boek, het perspektief verleggend naar Haar, toont de auteur ook dat dit hele Faulknerspel geen toeval is, geen spinsel in het brandende hoofd van de adolescent, maar ook en echt opzet van Haar die leest maar niet leeft dan via de ellende van anderen: ‘Ja waarachtig, meer dan een genoegen was het Faulkner met hem te lezen, hoe hij diep getroffen, totaal uit zijn lood geslagen, donder en bliksem tegelijkertijd tegenspartelde als een vis op het droge maar dat hij het, de verdoofde, niet meer laten kon, altijd meer hebben wilde, happig en koortsig en opgejaagd als een echte verslaafde (225)’. Háár motivatie is wraak op de oom met wie zij getrouwd is geweest, en die het huwelijk met haar als dekmantel gebruikte om des te meer knaapjes in tuin en salon te lokken; zij lokt deze bakkersjongen met het romeinse profiel zijn nest uit, haar broeierige strikken in. En als hij zich, volwassener wordend losmaakt, doet ze hetzelfde met de gezelschapsjuffrouw Yvonne, van wie ze heus wel ziet dat die zich hecht aan de bakkersjongen (en omgekeerd), maar die zij vasthoudt met duizend boeken-poten als een grote spin in haar web. Zijn motivatie is inderdaad die van een eerst argeloze verslaafde, maar hij wil los van de dealer om het zo maar eens uit te drukken, niet van de verslaving zelf. Als hij Yvonne zover krijgt dat ze de beslissing neemt naar Rome terug te keren, is dat voor hem symbolisch en psychologisch ook een vertrek. Faulkner zelf, de sfeer daaromheen, raakt hij nooit meer kwijt. Ze maakt hem tot een vreemde in zijn eigen leven en in zijn generatie, die meer gericht is op harde
aktie dan op broeierige literatuur.
Boeiend is ook de opzet van het boek: de meeste hoofddelen zijn geschreven vanuit het perspektief van de intelligente bakkersjongen die na de vakantie naar Leuven zal gaan. Daartussen zitten kortere delen vanuit het perspektief van Haar, zijn vrouwelijke Faulknermentor, de motor van zijn verwarde onverwerkte halfliterair omgebogen bronst. Naarmate de gebeurtenissen zich sneller en onherroepelijker afwikkelen, wisselt ook het perspektief sneller. Duurde het eerste deel vanuit zijn perspektief nog 196 bladzijden, het volgende beslaat er nog maar dertig, het daaropvolgende negentien enzovoort. Dit steeds sneller wisselen van perspektief, bakkerszoon - Haar en v.v., maakt onrustig, - hetgeen precies past bij de inhoud van het vertelde. Korter worden ook de zinnen naar het einde toe, parallel daaraan. En dat laatste is pure winst.
Want niet om door te komen, zo lang zijn de zinnen in de kleine eerste helft van het boek. De roman begint er met een van een bladzijde vol, zeer ontmoedigend. Ik vind dat jammer. Want was ik een gemakkelijke lezer geweest die dit werk niet had hoeven te recenseren, ik geloof niet dat ik na de eerste bladen doorgeploeterd had. Ik heb Afkeer van Faulkner bij wijze van proef aan enkele van m'n leerlingen (aanstaande leraren-Nederlands!) voorgelegd, en ook zij werden door de stijl zeer ontmoedigd, het merendeel vond het te zwaar om door te komen, en dat wil wat zeggen voor volwassenen die gewend zijn om Vondel, Potgieter en Jacob van Maerlant door te werken. Ik denk dat Greta Seghers pas in de tweede helft van haar debuut zichzelf is geworden, en uitermate fascinerend zelfs. Want ze heeft wat te bieden, gegeven en struktuur van dit eerste omvangrijke debuut liegen er niet om. Het is ook niet de breedheid van opzet die stoort, want het boek blijft - als je eenmaal de stijl, vooral de zinsbouw voor lief hebt genomen - van bladzijde één tot bladzijde bijna vierhonderd boeien, anders dan bij voorbeeld bij De Vossenjacht van Willy Spillebeen, een andere roman die in deze tijd van dunne grootgeletterde boekjes opvalt. Helemaal op het einde van haar roman laat de auteur de jongeman zeggen, als hij op weg is naar Leuven: ‘Zij die een generatie vóór ons waren, konden zich nog permitteren of wreed te zijn of wreed te schrijven. Ook dat hoofdstuk is nu afgewerkt. Ons blijft nog alleen de overloze droefenis of in het betere geval de complete onverschilligheid (375)’. Me dunkt dat Greta Seghers dáár nu juist weer een aanval op doet met deze roman, een zeer geladen, zeer persoonlijke en zeer fascinerende aanval.
Hanneke van Buuren.
Greta Seghers, Afkeer van Faulkner, Orion, Brugge, 1977, 376 pag.