| |
| |
| |
J. de Kadt of de politiek als kultuur
J.H.W. Veenstra
Werd geboren in 1911 in Zwolle (prov. Overijsel). Studeerde ekonomie, psychologie, filosofie en kunstgeschiedenis aan de universiteiten van Amsterdam, Leipzig en Freiburg i. Breisgau. Was achtereenvolgens joernalist in Nederland, Nederlands-Indië en België, kunstkritikus en docent in de kunstjoernalistiek aan de School voor de Joernalistiek in Utrecht. Bereidt biografieën voor van E. du Perron en Menno ter Braak en werkt als redakteur en annotator mee aan de meerdelige uitgaven van Du Perrons Brieven, waarvan de publikatie in 1977 is begonnen.
Publikaties: talrijke artikelen in dag- en weekbladen zowel als in kulturele tijdschriften; Diogenes in de tropen (1947), D'Artagnan tegen Jan Fuselier, E. du Perron als Indisch polemist (1962), Multatuli als lotgenoot van Du Perron (1979).
Adres:
't Loen, Rijksstraatweg 228, 3634 AN Loenersloot (Nederland).
Waarom is de nu 82-jarige Nederlandse publicist en oud-politikus Jacques de Kadt, van wiens mémoires onlangs het derde deel is verschenen, in binnen- en buitenland zo onbekend gebleven? Geschreven heeft hij genoeg vanaf zijn jonge jaren, zowel voor een breder dagbladpubliek als voor de smalle gemeente van intellektuelen. En gesproken heeft hij niet veel minder; dit laatste dan nog op de volksmennerspodia, voor de radiomikrofoon en in het parlement. Maar een politieke topfiguur is hij nooit geworden en zou in een quiz worden gevraagd wie de populairste politici van de laatste halve eeuw zijn geweest, dan zal zijn naam niet worden genoemd.
De Kadt zelf zal om deze gang van zaken niet rouwig zijn. Hij heeft de populariteit nooit gezocht, noch de tot veel ontstemming leidende harde waarheden geschuwd als hij het lanceren ervan nodig achtte. Hoewel zijn levensloop de spektakulaire en roerige episodes heeft gekend van de frontstrijder, is toch over het geheel zijn bestaan vrij gebleven van de sensatiewekkende verwikkelingen waar de likkebaardende schandaaljoernalist zijn voer in vindt. De Kadt begon zijn loopbaan als een plichtsgetrouw subaltern ambtenaar bij de posterijen en eindigde die als een gezeten burger in een rustieke Westnederlandse buitengemeente, van waaruit hij behalve de al genoemde mémoires nog altijd van tijd tot tijd zijn vinnige zegje over de politieke dingen van de dag schriftelijk ten beste geeft. Meestal in het kader van een maandblad en voor een lezerspubliek dat erop ingesteld is om politieke en kulturele uitingen tot zich te nemen als vanzelfsprekend bij elkaar horend.
Dat De Kadt dit in de afgelopen decennia strijdbaar, intelligent verwoord en met een wetenschappelijk fundament heeft gedaan, zal niemand ontkennen. Dat hij ondanks een gebrek aan demagogisch talent en aan de glamour die populair
| |
| |
J. de Kadt (o1898).
maakt, invloed heeft gehad in de kleine toonaangevende kring van intellektuelen en kunstenaars zal meer en meer blijken als de geschiedenis van deze eeuw in de lage landen uitvoeriger zal zijn beschreven dan nu het geval is.
In zijn mémoires doet De Kadt dan wel nu aan dat beschrijven zelf mee. In het in 1965 verschenen eerste deel, dat veelzeggend en met een knipoog naar de Fritz Reuter die o.a. Ut mine Festungstid schreef, Uit mijn communistentijd heette, beschreef hij zijn jonge jaren van kommunistisch aktivist, eerst in het partijharnas en later als vrijbuiter die zich allengs van de door het Sowjet-marxisme geïnspireerde partijpraktijk afwendde. In het tweede deel uit 1976, met de als zelfkarakteristiek bedoelde titel Politieke herinneringen van een randfiguur, kwam de periode van 1925-1940 aan bod, toen De Kadt als een van de leiders van een nieuwe partij, de Onafhankelijk Socialistische Partij, naam maakte. Na het verdwijnen van die nooit tot wasdom gekomen splintergroepering, uitte hij zich alleen nog voor een kleine kring essayistisch over het politieke reilen en zeilen in binnen- en buitenland, waarbij hij blijk gaf van een gedegen kennis van de sociale en kulturele geschiedenis van de westerse wereld. Dat deel eindigde met de vlucht van de joodse De Kadt met zijn familie op de dag van de Nederlandse kapitulatie voor de binnengevallen Duitsers in 1940 naar Engeland en de daaropvolgende vestiging in Nederlands-Indië. De dan volgende Indische periode, waarin De Kadt nauwelijks meer een openbare rol kan spelen en van 1942 tot 1945 burgergeïnterneerde van de Japanners is, wordt beschreven in het derde deel uit 1978 met de naar koloniale oud-gasten verwijzende titel Jaren die dubbel telden. Dit boek wordt afgesloten met De Kadts terugkeer naar Nederland in 1946 en we mogen aannemen dat er nog minstens een vierde deel op komst is, waarin dan De Kadts optreden ter sprake moet komen als gerangeerd lid van de Tweede Kamer van het Nederlandse parlement voor de Partij van de Arbeid, als radiokommentator van de grote socialistische omroeporganisatie VARA en als veelpublicerend politiek
analytikus.
Het is moeilijk om een zo proteïsche figuur als De Kadt binnen één formule te vangen. Hij is uiteraard een ‘ware gelovige’ geweest, die in 1919 op 21-jarige leeftijd vooral vanwege zijn verwachting dat ook in Duitsland een linkse revolutie zou uitbreken, tot de kleine in 1909 opgerichte Communistische Partij Holland toetrad. Hij was even een internationale figuur, die tot in Moskou opereerde en er het Sowjet-Sanhedrin leerde kennen. Maar hij was te intelligent en te integer om in dat bestel van intriges en leerstellige vangerij van ketters zowel als van vliegen mee te spelen. Na drie jaar stapte hij uit het klein gebleven partijtje, was nog korte tijd politiek werkzaam in het losvaste verband van kommunistische propagandaklubs, o.a. met zijn toenmalige medestandster, de bedrijvige dichteres Henriëtte Roland Holst van wie hij zich dan een ‘jongere neef’ voelde. Daarna
| |
| |
kwam hij in 1926 terecht in de officiële Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Hij trad er even voor het voetlicht als een uiterst kritisch opposant op de linkervleugel, waarna de jonge ‘scheurmaker’ en nog enkele anderen die het zelfgenoegzame opportunisme en reformistische geschipper van deze SDAP beu waren, eruit traden en in 1932 de Onafhankelijk Socialistische Partij oprichtten. Als een van de twee leiders van die OSP en als hoofdredakteur van de partijkrant De Fakkel kreeg De Kadt ook voor de buitenwacht een ‘gezicht’. Het was wel het gezicht van de felle oppositionele agitator, die internationale kontakten onderhield met onder andere de Independent Labour Party in Engeland en met de jonge Paul-Henri Spaak van het toen ook oppositionele blad Action Socialiste in België, met de in ballingschap levende Trotsky en met andere prominenten van het uiterst linkse Europese Front. En hij bracht dan ook nog drie maanden in een Amsterdamse gevangenis door vanwege een scherp gesteld en opruiend geacht partijmanifest, waarin het harde optreden van de Nederlandse regering werd veroordeeld tegen de ‘muiters’ van de in Nederlands-Indië gestationeerde Nederlandse kruiser ‘De Zeven Provinciën’, die in februari 1933 als protest tegen een loonsverlaging er met het schip vandoor waren gegaan. Maar die agitator gaf tegelijk blijk zijn kritiek met argumenten te kunnen staven en over een teoretische kennis te beschikken die ver uitging boven het leerstellige kader van marxisme en socialisme. Ten volle manifesteerde zich de onafhankelijk kritische en ondogmatische intellektueel De Kadt in zijn eerste boek Van Tsarisme tot Stalinisme, een geschiedenis van de verwording van het Sowjet-kommunisme. Hij had het boek in de gevangenis geschreven en het verscheen in 1935 bij een obskure
Antwerpse uitgever! Daarin viel duidelijk de lijn te onderkennen die het bindende element in De Kadts optreden was geweest en die dit tot vandaag toe zou blijven ook. De politiek betekende voor hem niet zozeer een strijd van ‘klassen’ en belangen, van sociale emancipatie, van buitenpolitieke beginselen of van een brute machtsdrift, maar diende in optima forma een uiting te zijn van een in de traditie geworteld kultuurbewustzijn. In deze visie moeten politieke richtlijnen uitvloeisel zijn van een het hele leven omvattende doelstelling, die zelf uit een kultuurhistorisch besef is betrokken. Dit besef valt uiteraard allereerst aan te treffen bij de intellektueel. Hem verwijt De Kadt zijn gebruikelijke afzijdigheid en superioriteitsvertoon. Hij moet uit de wetenschappelijke mouw ook politieke handen durven te steken en de machtsvorming van intellektuelen is een van De Kadts centrale desiderata. Een machtsvorming die het instrumentarium moet opleveren waarmee een permanent proces van hervormingen kan worden bestuurd. En dan een demokratisch proces met een liberaal humanistische inslag.
Voor de propagering van een programma van deze strekking beschikte De Kadt vanaf 1934 maar over een beperkt kader. In dat jaar traden hij en degene die eerst zijn mederedakteur van De Fakkel was en daarna jarenlang zijn trouwe akoliet zal zijn, de latere Parool-joernalist Sal Tas die toen nog student was, uit de Onafhankelijk Socialistische Partij, die daarna algauw ten onder ging. Vanwege de zg. Jordaan-rellen, die even eerder in Amsterdam waren uitgebroken als gevolg van de bezuinigingspolitiek van de regering-Colijn, was er een onzinnig arrestatiebevel tegen De Kadt en Tas uitgevaardigd. Omdat ze het partijgeruzie beu waren dat was verbonden met het ageren tegen het gewapende regeringsoptreden, doken beide onder en vestigden zich in Antwerpen. Daar richtten ze hun eigen weinig ogende maandblaadje De Nieuwe Kern op, waarin ze fel zowel de linkse als de
| |
| |
rechtse diktaturen bestreden en pleidooien voerden voor een ‘funktionele’ demokratie. Dit laatste zou o.m. zoveel waakzaamheid moeten inhouden dat voor een preventieve oorlog tegen de toen aan zijn militaire aanvalsapparaat bouwende Hitler niet zou moeten worden teruggedeinsd.
In Antwerpen schreef De Kadt zijn eerste grote pleidooi voor een Europees kultuursocialisme, dat in 1936 onder de titel Europa's toekomst in boekvorm uitkwam. In die tijd troffen hem ook de op moderne ekonomische inzichten gestoelde ideeën over een planmatige ekonomie van de Belgische socialist Hendrik de Man, toen nog van een onverdachte reputatie die mede berustte op zijn boek over de psychologie van het socialisme. De Kadt wilde over De Mans ideeën een studie schrijven, ging ervoor in Brussel wonen, ontmoette er Spaak weer die even later zijn ministeriële loopbaan zou beginnen en leerde er toen de toen daar wonende Nederlandse schrijver Jan Greshoff kennen. Via Greshoff kreeg De Kadt weer toegang tot het toen gezaghebbende literaire maandblad Groot Nederland, waarin hij een studie over Herman Gorter publiceerde, de grote dichter die ook eens als propagandist en teoretikus de blijde kommunistische boodschap had verkondigd.
Hiermee was De Kadt gekomen binnen het zicht van de kleine groep verontruste literatoren die al bezig waren hun ivoren toren te verlaten vanwege de totalitaire gevaren. Zij zochten naar een hen passende politieke organisatie die militanter was dan de toen in angst en verstarring verkerende politieke partijen. Door Greshoff raakten diens vrienden Du Perron en Ter Braak bekend met De Nieuwe Kern, waarin ze verwante ideeën en een gelijkgerichte kritiek aantroffen. Toen na een studie van de in 1937 naar Nederland teruggekeerde De Kadt over de Franse syndikalistische teoretikus van het machtsdenken en de geweldspraktijk Georges Sorel, in 1939 zijn opzienbarende boek Het fascisme en de nieuwe vrijheid uitkwam, was de tijd rijp voor zowel een toenadering als een samenwerking met het vooral door het tijdschrift Forum bekend geworden militante schrijverspaar.
De Kadts analyze van de totalitaire richtingen met een toekomstperspektief dat toen nog wel 's neo-liberalistisch (in de Angelsaksische betekenis van liberal) werd genoemd, bracht het politieke denken op een hoger nivo dan toen in Nederland doorgaans het geval was. Du Perron las het boek kort nadat hij in het najaar van 1939 uit Nederlands-Indië was teruggekeerd en zich in Nederland had gevestigd. Aan een Indische vriend schreef hij even later: ‘Las je van J. de Kadt Het fascisme en de nieuwe vrijheid? Doe dat, het is werkelijk even sympathiek als verhelderend. Deze De Kadt is, lijkt mij, de politicus van alle behoorlijke lieden, vooral intellectueelen.’ Aan Ter Braak, die in november 1939 in Groot Nederland het boek besprak, daarbij De Kadts ‘scheppende ideeën’ met instemming prees en er op wees hoe ze overeenkwamen met wat hij even tevoren in zijn brochure De nieuwe elite had uiteengezet, schreef Du Perron tegelijk De Nieuwe Kern ‘'n prachtblad’ te vinden.
Du Perron begon met De Kadt te korresponderen. Er werd een plan gesmeed voor een kultureel-politiek tijdschrift met hem en Ter Braak enerzijds en de beide redakteuren van De Nieuwe Kern anderzijds in de redaktie. De naam van het toen in jongerenkringen met spanning verwachte blad zou De nieuwe vrijheid zijn. De Duitse bezetting maakte ook aan dié vrijheid een einde. Du Perron en Ter Braak vonden of zochten even later de dood, Tas dook onder in eigen land en op zijn beurt kwam De Kadt in Nederlands-Indië terecht. Hij werd er nog als een gevaarlijk agitator en trotskistisch ‘agent’ door het goevernement geïnterneerd, maar de intelligente en veelbele- | |
| |
zen publicist was toen al genoegzaam bekend om hem na interventie van vooraanstaande intellektuelen vrij te krijgen. Dit dan op voorwaarde dat hij zich niet zou mengen in de binnenlandse politiek en zich regelmatig bij de politie zou melden! Hij vestigde zich met zijn ouders en een broer in Bandoeng, was er nog even redakteur van het radikale blad met een anti-koloniale strekking Kritiek en Opbouw en publiceerde er in dagbladen en tijdschriften. In 1942 raakte ook hij in Japanse internering, waar hij in 1945 uit werd bevrijd. Zijn ouders en broer overleefden de gevangenschap niet.
●
Tot 1946 speelde De Kadt nog een kleine rol in de veelbewogen periode van de Indonesische vrijheidsstrijd. Hij was al in Nederland bevriend geraakt met de hoogst intelligente Indonesische nationalist Soetan Sjahrir, die na de oorlog algauw minister-president werd van de jonge Indonesische republiek. De Kadt was nog even achter de schermen zijn raadsman en probeerde een brug te bouwen tussen de gematigde nationalisten en de Nederlandse autoriteiten. Deze laatsten, overwegend koloniaal van visie en gespeend van politiek denken, waren er niet van gediend. Het kostte De Kadt nog moeite om terug te keren naar Nederland, waar hij als Indisch korrespondent van de vroegere verzetskrant Het Parool al veel beroering had gewekt door zijn in bittere bewoordingen gestelde artikelen over het kortzichtige Nederlandse beleid in de zich vrij vechtende kolonie. Het werd hem in de kringen van autoriteit en bestuur niet in dank afgenomen, maar op de duur werd de ‘rebel’ toch een aanvaard politikus. Hij trad toe tot de nieuw opgerichte Partij van de Arbeid, die een brede volkspartij met een ondogmatische en demokratisch-socialistische inslag wilde zijn en in 1948 werd hij ervoor in de Tweede Kamer gekozen. Tot 1963 trad hij er op als specialist voor de buitenlandse politiek. Daar en tegelijk in een reeks publikaties bepleitte hij de demokratische waakzaamheid en weerbaarheid, vooral waar het gaat om de bedreiging door het Sowjet-kommunisme, en daarnaast een politiek van bezonnen gematigdheid, die doet beseffen dat in het geval van hervormingen de kleine stappen vaak efficiënter zijn dan het overhaaste hollen.
Later en eenmaal in ruste werd De Kadt weer een scherp bestrijder van diezelfde Partij van de Arbeid toen daar in de jaren zeventig de zg. beweging van Nieuw Links een naar zijn smaak overheersende invloed kreeg. Met zijn de andersdenkenden toegebeten invektieven, die altijd nog herinneren aan een de banbliksems slingerende Marx en zijn navolgers, veroordeelde hij de ‘rellenmakers’, de ‘lompenproletariërs’, de ‘getuigen van de Bom’, de ‘sektarische’ anarchisten enz. enz. Het werd op de duur de monomane litanie van een izegrim, die De Kadt tot een geïsoleerde en de jongeren niet meer aansprekende figuur maakte. Hij, en ook zijn vriend Tas, lieten zich verleiden tot medewerking aan media van het populistisch konservatieve soort, waar ze niet bij hoorden en als buit ten dienste van het eigen gelijk aan het publiek werden getoond. Het kwam neer op een déraillement, dat door hun vroegere medestanders werd betreurd.
Bovendien liep dit soort kritiek allengs tegen de feiten en ontwikkelingen stuk. De politieke en sociale schema's van driekwart eeuw geleden passen niet meer bij de verschijnselen van vandaag en de emancipatorische stromingen van nu zijn niet dezelfde als die van toen. De Kadt heeft geen oog voor wat met een variant op zijn bekendste boektitel de nieuwe mondigheid zou kunnen worden genoemd. Het wachten is op een nieuwe De Kadt die ons een intelligente analyze daarover bezorgt, met een voor alle ‘gematigden’ aanvaardbaar toekomstpers- | |
| |
pektief. Het demokratisch pragmatisme, zoals De Kadt het nog aanbeveelt, biedt te weinig sleutels voor de wereldproblemen van vandaag, die niet maar alleen politieke problemen zijn. Dit pragmatisme heeft een 19e-eeuws filosofisch positivisme als ondergrond dat op zichzelf al is achterhaald. Het is aan een herziening van de basis nooit toegekomen en die allang vermolmde basis is eigenlijk het vitium originis van dit denken. De onrust van de jeugd van vandaag heeft met meer te maken dan met de zucht naar rellen en met minder dan met het verlangen naar een welgerangeerd burgerbestaan. Het heeft te maken met een veranderd uitzicht op de wereld en een veranderd inzicht in de waarden waarmee die wereld moet worden gehanteerd. Alleen is er nog geen leerstellig of programmatisch -isme dat dít heeft gevangen. Ik vind het jammer dat De Kadt, wiens kwaliteiten als integer en onbaatzuchtig mens ik van dichtbij heb leren kennen en waarderen, voor wiens konsekwente denken ik in menig opzicht bewondering heb en die voor mij zowel als voor veel anderen een leermeester in de politieke analyze is geweest, zelf niet heeft beseft dat zijn begripmatige wapens bot zijn geworden. Net zo min als de schema's geldig zijn die zijn vroegere ultralinkse medestrijders hem nog altijd als ‘renegaat’ doen beschimpen, zijn de zijne het als het om de aktiviteiten van de hedendaagse
agerende jongeren gaat.
Met betrekking tot De Kadts jongste publikatie, het derde deel van zijn mémoires, betreur ik bovendien een te grote slordigheid. Juist omdat ik die hele Indische periode heb meebeleefd, heb ik een reeks pertinente onjuistheden kunnen signaleren. Het is hier niet de plaats om ze uit te stallen, maar met enige hulp van derden waren toch de meeste fouten in namen en kwaliteiten te vermijden geweest. Zoals van Ernest Douwes Dekker, de kleinzoon van Multatuli's broer Jan, diens neef Ernst maken, de vermaarde admiraal Helfrich als Helfferich schrijven, R. Nieuwenhuys sekretaris noemen van het Indische kulturele tijdschrift De Fakkel, wat hij nooit is geweest, de architekt Staal een ‘van’ toekennen, van de Zuidafrikaanse schrijver Laurens (niet Lourens) van der Post zeggen dat hij er na de oorlog als een weldoorvoed van buiten gekomen stafofficier bijliep, terwijl de man met mij uit hetzelfde Japanse kamp was gekomen waar ik mijn laatste krijgsgevangenenperiode doorbracht, de joernalist Belonje in 1949 na de soevereiniteitsoverdracht naar Nederland laten terugkeren terwijl deze al in april 1946 repatrieerde, de Indonesiër Setyadjit als redakteur laten optreden van het Indonesische in het Nederlands gestelde blad Het Inzicht, wat deze nooit is geweest en wat waarschijnlijk uit een verwisseling voortkomt met een redakteur Sudjatmoko, de buitenlandse pers in Jakarta in 1945-1946 als verwend voorstellen door de Nederlandse autoriteiten, terwijl deze laatsten er toen geen enkele zeggenschap over hadden omdat de geakkrediteerde joernalisten onder het Engelse militaire bestuur ressorteerden, enzovoort enzovoort. Deze en nog veel andere uitglijders hadden in een overigens zo leesbaar en boeiend boek moeten zijn vermeden. Maar het moet daarom niet ongelezen blijven, want ook in zijn herinneringen prikkelt De Kadt tot nadenken en opent hij vergezichten.
Voornaamste boeken van J. de Kadt:
|
- | Van Tsarisme tot Socialisme, De Jongh, Antwerpen, 1935. |
- | Europa's Toekomst, De Jongh, Antwerpen, 1936. |
- | Georges Sorel, Contact, Amsterdam, 1938. |
- | Het fascisme en de nieuwe vrijheid, Querido, A'dam, 1939. |
- | Herman Gorter. Neen en ja, Van Oorschot, A'dam, 1947. |
- | Verdediging van het Westen, Van Oorschot, A'dam, 1947. |
- | Verkeerde voorkeur, Van Oorschot, Amsterdam, 1948. |
- | De Indonesische tragedie, Van Oorschot, Amsterdam, 1949. |
- | De consequenties van Korea, Van Oorschot, A'dam, 1950. |
- | Ketterse kanttekeningen, Van Oorschot, Amsterdam, 1965. |
- | Beweringen en bewijzen, Van Oorschot, A'dam, 1965. |
- | Uit mijn communistentijd, Van Oorschot, Amsterdam, 1965. |
- | De politiek der gematigden, Van Oorschot, A'dam, 1972. |
- | Politieke herinneringen van een randfiguur, Van Oorschot, Amsterdam, 1976. |
- | Jaren die dubbel telden, Van Oorschot, Amsterdam, 1978. |
|
|