| |
| |
| |
| |
| |
| |
Brussel, financieel-ekonomisch machtscentrum van de N.V. België
Godfried Van de Perre
Geboren te Ninove in 1948. Doktor in de rechten en licentiaat in het notariaat aan de K.U. Leuven. Postgraduaat bedrijfsbeheer van het Seminarie voor Produktiviteitsstudie en -onderzoek van Prof. Vlerick aan de R.U. Gent. Is adviseur bij een openbare kredietinstelling te Brussel. Publiceerde in verschillende weekbladen en tijdschriften en werkte mee aan het boek Het geld van de Vlamingen van Dr. M. van Haegendoren.
Adres:
Oude Dendermondsebaan 63, B-1700 Asse.
| |
Bruocsella 979-1979.
Brussel viert zijn millennium, zijn duizend jaar openbaar leven. Als ‘viering’ een nogal matte bedoening. En voor de Vlaamse gemeenschap in België is het zeker een feest met gemengde gevoelens. Buiten het voor de gelegenheid speciaal gebrouwde ‘Ketjesbier’ en de klassieke reeks tentoonstellingen en koncerten vertoont de viering niet zoveel animo. Wel geeft dit millennium uiteraard aanleiding tot het verschijnen van veelsoortige gelegenheidspublikaties over de duizendjarige.
Brussel, België's betwiste hoofdstad en zetel der Europese Ekonomische Gemeenschap en de N.A.V.O. Brussel, België's eeuwige kommunautaire twistappel en splijtzwam tussen de Vlamingen en de Franstaligen. Brussel, eens de Boergondische parel van Brabant, nu stedebouwkundig een verloederde ‘olievlek’. Brussel, eens een Vlaamse stad van de mystieke Ruusbroec, het pikturale genie Breugel, de wereldwijde humanist Erasmus; nu een arrogante en stijlloos verfranste agglomeratie waar de Vlamingen en de Nederlandse taal nog nauwelijks geduld worden. Brussel, de duizendjarige, vanuit meerdere oogpunten een Belgisch probleemgebied, zeker een Vlaams noodgebied. ‘What's on in Brussels?’ zegt de niet begrijpende buitenlandse bezoeker.
De ‘Gordiaanse knoop’ Brussel is niet alleen voor de buitenstaander maar evenzeer voor de direkt betrokkene moeilijk te vatten en omslachtig in zijn globale kontekst. Typerend voor deze uitermate komplekse toestand is het feit dat men over Brussel spreekt als over een ziekte: voor de enen is Brussel een rottend Belgisch ‘kankergezwel’, anderen omschrijven het als een knagende ‘maagzweer’ of verlammende ‘hartkwaal’ in het Belgisch samenlevingsverband, terwijl meer psychologisch georiënteerden het hebben over Brussel als een slepende ‘frus- | |
| |
tratie’, een permanente ‘neurose’ of ‘trauma’ in de Belgische staatsgeest. En zoals voor al deze ziektebeelden geldt, zit de oorzaak van het probleem vervlochten in een hele reeks samenhangende en op elkaar inwerkende faktoren. Over het probleem Brussel kan men dus rustig meer dan een zwaarlijvige doktoraatsverhandeling neerschrijven.
Wat we hier beogen is uiteraard geen wetenschappelijke diagnose te leveren, maar enkel voor de leek, de ‘buitenstaander’, een vluchtige schets te geven van de Belgische navelstreng die Brussel is, en dit zoals de gewone Vlaming - om den brode pendelend naar deze stad - vanuit zijn konkrete ervaringen ter plaatse de Brusselse paradoksale realiteit beleeft en vaststelt. Brussel, waar de Vlaamse meerderheid van het land in haar eigen hoofdstad voor haar elementaire rechten moet optornen tegen een pretentieuze, soms agressieve en zeker amechtige frankofonie.
Waar de Vlaamse Beweging en de Vlamingen in historisch verklaarbare kontekst hoofdzakelijk de aandacht en aktie hebben toegespitst op een strijdbaar ‘taal- en kultuurflamingantisme’ - tot behoud van de eigen taal en identiteit -, gaan we er van uit dat hoe langer hoe meer ook in de Vlaamse Beweging het hoofdaksent verschuift naar een meer zakelijk ‘cijferen budgetflamingantisme’. Vooral inzake Brussel geldt deze zienswijze. Naarmate duidelijker vaststaat dat België ekonomisch hoofdzakelijk - voor méér dan twee derden - door de inbreng, de input, der Vlamingen leefbaar wordt gehouden, beginnen de gemeenschapstegenstellingen inderdaad meer rond de verdeling der centen te draaien, omdat hierbij de Vlamingen op vele terreinen nog steeds ‘eisende partij’ zijn.
| |
Bruocsella, Brosalla, Broekzele, Brussel, een stukje ‘Spieghel Historiael’.
Wie de duizendjarige geschiedenis van Brussel overschouwt, verdiept zich in feite in de geschiedenis van een Vlaamse stad. Vóór 1000 jaar waren er in de Brabantse heuvelen, waar nu Brussel ligt, alleen wat Romeinse villa's en Merovingische hoeven te vinden, verspreid tussen riviertjes en moerassen. In 977 vestigde Karel, hertog van Neder-Lotharingen, zoon van een der laatste Karolingische vorsten, een burcht, Bruocsella genaamd, tot zijn verblijf op enkele Zenne-eilanden. In die tijd ontstaan het graafschap Brussel en het hertogdom Brabant.
Brussel ontwikkelde zich daarna door de eeuwen heen als een weliswaar bescheiden maar nijvere en welvarende stad. De ambachten en gilden van wevers, ververs en volders bloeiden. Het Brusselse laken, de tapijtweefkunst en kunstambachten genoten ruime bekendheid. Drukke jaarmarkten en een vlot geldverkeer, met vermaarde geslachten van geldwisselaars stimuleerden de handel. Hendrik van Brussel fungeerde van 1226 tot 1240 zelfs op het Engelse Hof als wisselaar van de koning.
In de historische dokumenten vanaf de 13e eeuw staat Brussel geboekstaafd als een welvarende koopmansstad. De bevaarbaarheid van de Zenne, de kruising van twee interprovinciale wegen en de sterkte van de burcht waren het stramien waarop de stadskern werd gevormd en tot ontwikkeling gebracht.
De Boergondische vorsten brachten er nog de nodige luister bij. Vanaf 1531 onder Keizer Karel bekleedde Brabant in de Zuidelijke Nederlanden een centrumpositie. In Brussel zetelde het Hof, de Raad van State en de Staten-Generaal, terwijl Antwerpen de handelsmetropool van West-Europa was. Tijdens het tijdperk van Alva en de Beeldenstorm zijn tienduizenden Vlamingen en Brabanders zoals Vondel, Adriaan Brouwer, Frans Hals e.a., hun gewesten ontvlucht naar de Noordelijke provincies, Duitsland, Engeland.
| |
| |
Brussel bleef inmiddels wel administrave hoofdstad tijdens de Spaanse bezetting en de Oostenrijkse overheersing.
Alhoewel de Franse ‘style de vie et le bon ton’ sedert de Boergondische vorsten toonaangevend waren in de hogere standen en elite, bleef het Nederlands de taal van het volk. Het Frans beperkte zich dus tot een vrij dunne bovenlaag van aristokratie, hovelingen, ambtenaren en wat vreemdelingen. Bovendien was een soortgelijke verfransing tijdens de 17e en 18e eeuw allerminst een typisch Brussels verschijnsel, omdat ook elders in de Nederlanden (Antwerpen, Gent e.a.) en elders in Europa de hogere kringen verfranst waren. De eigenlijke bevolking bleef echter Nederlandstalig, zoals uit een kernachtige uitspraak van Voltaire circa 1740 blijkt: ‘Le diable qui dispose de ma vie m'envoie à Bruxelles, et songez s'il vous plaît qu-il n'y a à Bruxelles que des Flamands’... Wil er alsjeblief aan denken dat er in Brussel alleen maar Vlamingen zijn...
Na de inlijving door Napoleon en door het sterk centraliserend Franse Bewind werden onze gewesten in alle geledingen verfranst. De taal van het openbare leven, de wetten, het gerecht, de administratie was alleen Frans, zodat enkel de bezittende klasse, de hogere burgerij die het Frans machtig was bij ons dan ook de macht uitoefende.
Toen België in 1830 door het Voorlopig Bewind onafhankelijk werd verklaard, na de afscheiding van Nederland, bleef Brussel de hoofdstad van het kersverse koninkrijk. Een kleine groep Fransgezinde liberalen en de oude Franstalige konservatieve burgerij bestuurden het land. Het ‘Vlaams’ was het keutertaaltje van het domme boerenvolk, van de ongeletterden die amper wat dialekt uitbraakten en als subproletariaat in haast middeleeuwse toestanden van onderhorigheid aan de meesters leefden.
Onder invloed van de Romantiek groeide naderhand in de 19e eeuw er weliswaar een herontdekking van de oude tradities, de volkstaal en volksaard, van de verbondenheid binnen het volk. Deze tijdsgeest werd ook de aanzet van het Vlaamse ‘Reveil’, de Vlaamse Beweging. Denk maar aan de invloed van Hendrik Conscience's De Leeuw van Vlaanderen.
| |
Brussel, symbool van het 19de-eeuwse België.
Om de wezenlijke macht te begrijpen die voornamelijk de Franstalige liberale zakenbourgeoisie in de hoofdstad van het unitaire België heeft gekoncentreerd, is de periode vanaf 1830 van doorslaggevende betekenis geweest. Vanuit Vlaams oogpunt is Brussel niet alleen taalkundig, maar vooral financieel-ekonomisch de grootste rem geweest op de Vlaamse ontvoogding.
Het bewind van Willem I van 1814 tot 1830 heeft behoudens enkele taalbesluiten tot herstel van het Nederlands, de heersende verhoudingen in het nieuwe België niet diepgaand kunnen wijzigen, omdat de onder het Franse bewind danig versterkte Franstalige sociale toplaag van adel, geestelijkheid en burgerij de touwtjes strak in handen hield en in de ‘burgerlijke konservatieve revolutie’ van 1830 haar machtspositie konsolideerde. Toen België ‘per accident’ staatkundig als kunstmatige ‘bufferstaat’ vorm kreeg onder het toeziend oog van de omringende grote mogendheden en de Hollanders uit het Noorden hier verdwenen waren, werd het Belgisch regime en het nieuw geïnstalleerde koningshuis van Saksen-Coburg financieel mede geruggesteund door leningen en kredieten van voornamelijk Franse en Engelse bankiers. Hiervoor werd naderhand de ‘Société Générale’ opgericht, waar het Hof, de geprivilegieerde topklasse en buitenlandse financiers, zoals de Rotschilds, in vertegenwoordigd waren.
De ‘Société Générale’, ietwat smalend
| |
| |
De uitdeinende olievlek van de ‘grootstad Brussel’.
Foto Studio Dann, Jette.
‘la Grande Dame’, de schoonmoeder van België genoemd, en het hele netwerk van financiële belangengroepen die in het vaarwater meevoeren, heeft in feite jarenlang de financieel-ekonomische leefbaarheid belichaamd. Het behoort tot de historische onderliggende gegevens dat België beheerst werd door ‘ les cent familles’ die de hefbomen van de macht in handen hadden bij de oprichting van België. Brussel was de eksponent van deze Franstalige elite die van het volk vervreemd en Vlaamsvijandig was en die Wallonië als industrieel wingewest zag met zijn rijke kolen- en ertslagen en Vlaanderen als moestuin en gewillige leverancier van weliswaar achterlijke maar spotgoedkope arbeidskrachten en seizoenarbeiders.
In de unitair gecentraliseerde staat koncentreerde de Franstalige bourgeoisie al haar administratieve, politieke en financieel-ekonomische macht in Brussel. Kerk, Koning en Kapitaal vonden elkaar in Brussel. De industriële revolutie met het begin van de grootindustrie maakte de nieuwe Belgische bezittende klasse ‘une et indivisible’. Het Belgische grootkapitaal beleefde vette, voorspoedige jaren, terwijl het werkvolk in een lamentabele toestand verkeerde. Kultureel afgestompt, politiek machteloos, ekonomisch uitgebuit, wonend in krotten en achterbuurten, ten prooi aan dronkenschap en zedeloosheid sleet de arbeidende klasse als ‘proletenvolkje’ een onmenselijk bestaan. ‘Arm Vlaanderen’, zoals pater Stracke later uitriep.
Politiek deelde de Franstalige bezittende bovenlaag vanuit Brussel ook de lakens uit. Om kiezer te zijn moest men namelijk een hoge cijns betalen. Er waren slechts 44.000 kiezers op een bevolking van 4 miljoen. De kiezers uit het Vlaamse landsgedeelte waren in hoofdzaak Franstaligen. De klassebarrière viel samen met de taalbarrière. Het was niet mogelijk armzalig te leven en Frans te spreken, zoals het onmogelijk was steenrijk te worden en Nederlands te blijven spreken.
In 1889 werd voor de eerste maal, bijna 50 jaar na België's oprichting, Nederlands
| |
| |
in het Parlement gesproken. Pas in 1898 werd het Nederlands naast het Frans als officiële taal erkend. In 1930-'31 werd de Gentse universiteit vernederlandst of ‘vervlaamst’. Tot na de Tweede Wereldoorlog was de voertaal in het leger Frans.
België's tweede vorst, de fameuze Leopold II (1865-1909) schonk aan het jonge land zijn kolonie, Kongo. Hij maakte van Brussel een echte grote stad, met brede lanen, grootse triomfbogen, urbanistische projekten. Brussel moest ‘le petit Paris’ worden. De zakenlieden, de immobiliënspekulanten, de Société Générale, waar het Hof de hoofdaandeelhouder van was, floreerden. Het nominaal kapitaal van België bedroeg in 1850 300 miljoen, in 1913 7 miljard goudfrank. De van oudsher gereputeerde Belgische ‘scharniernamen’, de ‘comtes, vicomtes en chevaliers’ die nu nog in de beheerraden van menige Belgische bank of holding prijken, dateren uit deze ‘pionierstijd’: Anspach, de Launoit, Rotschild, Snoy et d'Oppuers, van Ypersele de Strihou, Lambert, Nothomb, Goldschmidt, Nagelmackers, Gendebien, Boël, Nokin, Lippens, Thys, de Jonghe d'Ardy, du Roi de Blicky, de Stexhe, d'Alcantara, de Fauconval, de Spirlet, de Mérode, de Schaetzen, de Beauffort, de Brouckère, Bernheim, om maar een kleine bloemlezing te geven.
Het loont de moeite het Belgisch grootkapitaal eens nader te ontleden, zoals in de opvallende CRISP-studie (Centre de Récherche Information Socio-Politiques) werd gedaan, omdat men vaststelt dat in de meeste beheerraden van banken, holdings en bedrijven van grote betekenis altijd dezelfde namen opduiken. Dit is overigens een typisch Belgische trek, het onder elkaar ‘arrangeren’ en omzwachtelen van zaken, wat men taalkundig zo plastisch uitdrukt met het woord ‘foefelen’.
Men kan stellen dat als symbool de ‘Société Générale de Belgique’ doorging, die dank zij de steenkoolbekkens en de Kongolese rijkdommen als 'n inktvis een eminente financiële en ekonomische machtspositie en kontrolefunktie uitoefende in de meest verscheiden sektoren. Het Générale-imperium kontroleert banken, verzekeringsmaatschappijen, ertsfabrieken, voedingsnijverheid, distributie, chemie, transport, wapenindustrie, koloniale wingebieden, de energiesektor, enz.
Naast de Société Générale ontwikkelden zich nog andere krachtige kapitaalgroepen, zoals Solvay-Boël, de Launoit, Empain, Sofina, Petrofina, Electrobel, Coppée, Lambert, enz. die totaal frankofoon beheerd waren en in Brussel werden gevestigd. De Vlamingen hebben aan het bestuur van dit kapitaalestablishment met zijn netwerk van machtsinvloeden tijdens de eerste eeuw van België's bestaan nooit deel gehad. Slechts sedert de laatste decennia, na de Tweede Wereldoorlog, is de Brusselse suprematie en de Vlaamse ondergeschiktheid enigszins doorbroken, mede door de groeiende bewustwording der Vlaamse gemeenschap en door het feit dat het ekonomisch zwaartepunt en de dynamiek zich gaandeweg naar Vlaanderen verlegde (o.a. door de buitenlandse investeringsmassa gedurende de jaren zestig).
| |
Brussel, de struikelsteen.
In zijn soms pamflettair gesteld maar relevant werkje Het Rood van de Klauwen haalt prof. Jef Maton een zienswijze aan van een Vlaams ekonomist en aktivist uit de Eerste Wereldoorlog, Joris Fasotte, die reeds in 1917 wees ‘op de groeiende ekonomisch-financiële macht van de hoofdstad’ en het gevaar dat de samengebalde financiële grootmacht inhield voor Vlaanderen. Fasotte omschreef Brussel haast profetisch als het meest netelige vraagstuk ‘op de weg naar de Vlaamse ontvoogding. Brussel is het financiële waterhoofd van de unitaire staat: het is vanuit de Brusselse grootbanken dat de duizend
| |
| |
draden lopen, welke het ekonomisch leven samenhouden.’
‘Deze stad die met zijn vangarmen tot in de uithoeken van Vlaanderen zit en tevens voorpost is van de Franse Kultuur, bedreigt ons met kulturele ondergang.’ ‘Wat moet er met ons gebeuren’, schrijft Fasotte, ‘indien deze groei van Groot-Brussel ongestoord zijn gang gaat en zijn verfransende invloed verder uitbreidt? Dan is binnen 50 of 100 jaar Brussel een stad van 2 à 3 miljoen zielen. Mechelen, Leuven, Aalst, Halle, Dendermonde zijn dan voorsteden, gereed om in het verdere groeiproces op te gaan... Wat blijft er dan nog over van het Vlaamse land? Men kan gerust de tijd voorzien dat gans het Vlaamse land in zekere zin tot voorstad van Groot-Brussel behoort!’
‘Brussel de ruggegraat kraken vóór het te machtig wordt’, is het antwoord van Joris Fasotte in 1917 op de Brusselse uitdaging.
Prof. Maton kommentarieert verder: ‘Er is geen probleem dat van Vlaamse zijde zoveel is gewikt en gewogen geworden als het probleem Brussel: Brussel ontvetten, dekoncentratie van het centraal Bestuur, Brussel omringen met een groene “carcan”, de Vlaamse minderheid te Brussel met de sterke hand beschermen, Brussel omvormen tot Rijksgebied, de pariteit voor de Vlamingen inbouwen in het Brussels bestuur, aan de Brusselse Vlamingen een grendel bezorgen in het Brusselse apparaat. Al deze deelstrategieën vormen samenstellende stukken in het grote tornooi om en rond de hoofdstad.
Drie punten schijnen me in het probleem Brussel van wezenlijk belang. Ten eerste, de macht van de Brusselse metropool kan niet ingedijkt worden zonder in Binnen-Vlaanderen één of meerdere ekonomische tegenpolen op te bouwen. Ten tweede, de samengebalde machten in Brussel (Koning, Kapitaal en Kardinaal) zullen hun machtspositie niet prijsgeven tenzij onder zware sociale en ekonomische druk. Ten derde, als puntje bij paaltje komt, zullen Wallonië en Brussel altijd onder één hoedje spelen om de frankofonie te verdedigen.’ We kunnen het met deze zienswijze van prof. Maton geheel eens zijn.
Laten we even - al is het fragmentarisch - enkele konkrete cijfermatige gegevens over de Brusselse machtspositie in ogenschouw nemen.
| |
Administratief.
In de Belgische administratieve doolhof - momenteel een straatje zonder einde - bevat de Brusselse agglomeratie 19 gemeenten: Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrecht-Woluwe, Ukkel, Vorst, Watermaal-Bosvoorde. Naast deze 19 gemeenten zijn er nog 6 randgemeenten die weliswaar tot het Vlaams grondgebied behoren, maar waar de Franstaligen sedert 1963 welomschreven wettelijke taalfaciliteiten genieten: Wemmel, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Sint-Genesius-Rode, Linkebeek, Drogenbos. In het recente ‘Egmontakkoord’ van mei 1977 hadden de Franstaligen nieuwe faciliteiten bedongen in nog 7 andere Vlaamse randgemeenten: Strombeek, Sint-Stevens-Woluwe, Sterrebeek, Alsemberg, Beersel, Dilbeek, Groot-Bijgaarden. Het is steeds een kernstrategie van de Franstaligen geweest Brussel uit te breiden tot ‘le très grand Bruxelles’, een metropool die vrijwel zou samenvallen met de provincie Brabant en met een brede korridor naar Wallonië toe. Bij elke politieke onderhandeling is het een prioritair punt van de Brusselse Franstalige politici om uitbreiding van de Brusselse grenzen te ‘marchanderen’, zodat de Brusselse agglomeratie uiteindelijk kan doorgaan als ‘une région à part entière’, Brussel als een vol- | |
| |
waardig ‘derde gewest’ in België. De verstedelijkingspolitiek van de randgemeenten is een urbanistische konsekwentie en taktiek om het zover te krijgen.
| |
Demografisch.
Begin 1979 telden de Brusselse 19 gemeenten 1.015.710 inwoners en vormden de belangrijkste stedelijke koncentratie in België, nl. 10,4% van de in België geregistreerde bevolking op een gebied dat slechts 0,5% van de nationale oppervlakte beslaat. (Vlaanderen telt 5.600.903 of 56,9% inwoners, Wallonië 3.225.041 of 32,7%. Totaal België: 9.841.654 inwoners).
Meer dan één vijfde van de in Brussel wonende bevolking (219.459 in 1976) is van vreemde nationaliteit. (In België verblijven 876.577 vreemdelingen, d.w.z. 8,9% van de totale bevolking). Eén derde van de kinderen die in Brussel geboren worden, zijn van vreemde nationaliteit. (Voor België is deze verhouding 1 op 8).
Brussel ontvolkt opzienbarend. Sedert 1967 vermindert de totale Brusselse bevolking met 0,5% of 5000 eenheden per jaar, ondanks de grote vreemdelingentoevoer. Het centrum van de agglomeratie wordt door deze daling het hardst getroffen. In 1905 telde de binnenstad 198.614 inwoners. In 1974 nog 50.899 mensen waarvan 35% gastarbeiders. Weldra haalt de hoofdstad niet meer het miljoen inwoners, die bovendien een sterk verouderd profiel vertonen. Omdat de geboorteratio van de vreemdelingen bijna driemaal groter is dan van de autochtonen kan men voorzien dat Brussel zich eerlang tot een vreemdelingenstad zal ontwikkelen. Over tien jaar zijn er bijna geen 600.000 Belgische Brusselaars meer.
Tegenover deze evolutie voor Brussel zelf stelt men een bevolkingsaangroei vast in het randgebied of de ‘periferie’ rond Brussel. Vlaams-Brabant telt 908.000 inwoners, Waals Brabant 263.000. Totaal provincie Brabant 2.220.000 of bijna 23% der Belgische bevolking, en dit tegenover de provincie Limburg 665.000 inwoners, Namen 385.000, Luxemburg 220.000.
| |
Urbanistisch.
Op wereldschaal is Brussel met zijn ruim miljoen inwoners in verhouding tot steden als Londen, Parijs, Tokio, New York, New Delhi, enz. slechts een middelgrote stad, die ietwat bruusk uit de kluiten gewassen is. En het is dan ook vanzelfsprekend dat Brussel de klassieke problemen van elke grootstad kent. Maar op stedebouwkundig terrein en op het gebied van ruimtelijke ordening is het Brusselse gebied uitermate verstoord. Brussel en zijn randgebied dreigt een onevenwichtig uitgebouwde en onleefbare megalopolis te worden, zoals een spin die verstrikt geraakt in haar eigen web en zichzelf verstikt.
Een hele reeks direkte oorzaken kan men aanwijzen: overcentralisatie van de openbare diensten in Brussel, een inflatie van tertiaire diensten, wildgroei van kantoorkompleksen, kommerciële centra, flatgebouwen (momenteel zou er een aanbod zijn van ongeveer 6.300 flatwoningen met een gemiddelde prijs van 25.000 frank per vierkante meter), ongebreidelde verkavelingsdrift, overbelaste wegeninfrastruktuur, ongelijkmatigheid tussen de woonen werkfunktie, verkrotting van hele volkswijken, megalomane projekten van bouwpromotoren zoals het World Trade Center van Charlie De Pauw en ‘les amis de Vanden Boeynants’, inpalmen van de laatste groenzones voor residentiële villabouw, verkommering van de historische bouwwerken zoals bijv. de Sint-Michiels-katedraal, spekulatie van de internationale ‘big business’ van de immobiliëngroepen, zoals de befaamde Jones, Lang & Wootton.
Het organisch urbane weefsel van de hoofdstad is al lang onherstelbaar verscheurd.
| |
| |
De kaalslag van de Noordwijk en de megalomanie van het ‘Manhattancenter’.
Een proeve van stedelijke onleefbaarheid.
Foto Studio Dann, Jette.
Ook het Vlaamse randgebied, Breugels Pajottenland, is lelijk toegetakeld. Brussel is inderdaad een urbane olievlek, slachtoffer van een centralistische politiek zonder visie. Door deze overcentralisatie domineert en ontwricht Brussel met een naar verhouding onevenwichtige overmacht op de rest van het land. Dit resulteert tevens in een onevenwicht van de ekonomische struktuur van het land. De laatste twintig jaar heeft de wilde verstedelijking Brussel meer van aanzien veranderd in nefaste zin dan de 980 voorgaande jaren. ‘Maar nu is Brussel schande van het Belgisch apenland’ zingt de Brusselse volkszanger Jef Elbers. 's Avonds is de Brusselse binnenstad een verlaten spookstad van lege kantoortorens die overal ongeordend opdoemen.
Megalomane Brusselse politici en spekulanten uit de financiële ‘High Life’ koesteren zelfs plannen om Brussel stedebouwkundig uit te breiden tot een konglomeraat van vijftig tot honderd gemeenten, zoiets als een uitgebreide Randstad Holland. De kern van het gebied dient konsekwent een groot-industrieel en administratief koncentraat te worden, met daaromheen een dertiental ‘satellietsteden’ of slaapsteden. Daartussen liggen de bestaande residentiële wijken, de groen- en rekreatiezones. Brussel zou zo vrijwel geheel Brabant bezetten. Politiek, ekonomisch, ekologisch, kultureel zou een dergelijke megalopolis de reeds labiele en precaire verhoudingen in België totaal in de war brengen of verbreken.
| |
Financieel-ekonomisch.
Brussel is hoe dan ook nog steeds het
| |
| |
financieel-ekonomisch machtscentrum van de N.V. België.
- | 87% van de Belgische financiële instellingen zijn gevestigd te Brussel. |
- | Brussel bezit 45% van de nationale rijkdom aan roerende inkomsten uit winsten en renten van obligaties, aandelen, leningen, enz. |
- | Brussel produceerde in 1976 17% van het B.N.P. (Bruto Nationaal Produkt), wat een Bruto Regionaal Produkt van 193 miljard frank vertegenwoordigt. |
- | De industriële macht is voor ongeveer 30% in Brussel gekoncentreerd. Veel Vlaamse en Waalse bedrijven worden via het Brusselse filiaal door buitenlandse multinationals en internationaal kapitaal geleid. |
- | De internationale machtscentra zijn te Brussel gecentraliseerd. Van de 628 Amerikaanse bedrijven in België gevestigd, hebben er 427 hun administratie en 82 hun produktiecentrum in Brussel. 165 Amerikaanse trusts hebben hun hoofdkwartier in de hoofdstad. Te Brussel werken 15.000 werknemers van internationale openbare en privé-instellingen. Deze mensen geven jaarlijks voor meer dan 2 miljard frank uit. |
- | Bijna 400 internationale openbare of privé organisaties hebben hun zetel te Brussel, o.a. de E.E.G. en de N.A.T.O. |
- | Van 447 ondernemingen in het land met meer dan 500 werknemers bevinden er zich 136 te Brussel, d.w.z. meer dan 30%. |
- | 26.800 ondernemers of 20% op de 139.890 hebben hun zetel te Brussel. |
- | Brussel huisvest meer dan 30% van alle Belgische managers, professoren, advokaten, geneesheren, notarissen, rechters, enz. die praktisch voor 100% Franstalig zijn. |
- | De politieke, administratieve, juridische en sociale macht is te Brussel gekoncentreerd. Aan de politiek van het land wordt nog altijd in Brussel vorm gegeven. Het parlement, de regeringsgebouwen, de partijburo's, de hoofdburo's der syndikaten, de parastatalen, de banken, de verzekeringsmaatschappijen, de ministeries en centrale staatsadministratie bevinden zich te Brussel. |
- | 77% van de totale Brusselse produktie wordt gerealiseerd in de tertiaire of dienstverlenende sektor. |
- | De machtskoncentratie veroorzaakt tevens een sneeuwbaleffekt. Kranten, radio en televisie, de nieuwsagentschappen, de diplomatie, de voornaamste hoofdkwartieren van verenigingen uit de sociale, kulturele en sportieve sektor zijn in Brussel gelegen. Men kan in België gewoon niet leven zonder of naast Brussel. |
- | De ekonomische macht van de hoofdstad komt verder tot uitdrukking in de volgende cijfers: 43% van de drukkerijen zijn gevestigd in Brussel, 35% van de chemische nijverheid van België, 30% van de metaalindustrie, 26% van de mechanische konstruktie, 19 à 20% van de voedingsbedrijven. |
Het hoeft geen verwondering te wekken dat Brussel in tegenstelling tot Vlaanderen en Wallonië een arbeidstekort heeft, zodat arbeidskrachten van buiten uit aangetrokken dienen te worden.
In politieke milieus heeft men wel de mond vol over decentralisatie, maar intussen werden er in 1973 niet minder dan 65% van alle investeringen in kantoorruimte van heel het land te Brussel gedaan, terwijl een mammoetkompleks van een nieuw administratief centrum voor meer dan 6000 personen uit de steigers rijst en Vlaamse ministers enorme oppervlakten huren in het ‘World Trade Center’ voor de rijksadministratie. In 1975 werden er nog eens 500.000 vierkante meters aan kantoorruimte toegevoegd. Kortom, in Brussel decentraliseert men met het woord en koncentreert men verder in daden. Quousque tandem?
| |
| |
| |
Pendel.
De overkoncentratie van kantoren, bedrijven, openbare diensten te Brussel roept het bijkomende probleem op van de dagelijkse pendelstroom van arbeiders en kantoorpersoneel. In de hoofdstad werken ongeveer 645.000 personen of 19% van de totale in België werkende bevolking van 3.453.000, waarvan 246.000 Brusselse pendelaars of forensen. Eén op de dertien van de beroepsbevolking pendelt dagelijks naar de hoofdstad.
Eén vijfde van de Belgische beroepsbevolking werkt in Brussel, terwijl de agglomeratie slechts één tiende van de bevolking telt.
De Brusselse werkforensen komen uit alle hoeken van het land. Niet minder dan 97% van alle Belgische gemeenten zenden pendelaars naar de hoofdstad. Iedere dag verplaatsen zich bijna 174.000 Vlaamse pendelaars om den brode naar Brussel en 72.000 Waalse mensen komen hun brood naar Brussel verdienen. In plaats van te verminderen, stijgt de pendel nog alsmaar. Prognoses noemen een pendel van 500.000 mensen omstreeks 1980-'82.
Deze pendel kost aan het land miljarden franken. Afgezien van de miljoenen uren die de werkforensen verliezen om zich naar hun werk te begeven en de sociale nutteloosheid hiervan, geeft de pendel een overbelasting van de wegeninfrastruktuur met de 54.000 auto's die zich dagelijks door de Brusselse spitsuren wringen, de stampvolle treinen die 's morgens en 's avonds door de Brusselse Noord-Zuidverbinding gejaagd worden en tijdens de rest van de dag ongebruikt staan, de miljarden subsidies bij de deficitaire spoorwegen, de kosten van het spoorabonnement, het benzineverbruik, enz. Men heeft berekend dat de Brusselse pendel in 1972 ruim 2 miljard frank heeft gekost, wat in 1978 haast meer dan verdubbeld is.
Deze Brusselse zuigkracht verarmt het land niet enkel ekonomisch en demografisch, maar ook intellektueel, sociaal en kultureel. Na een lange werkdag met enkele vermoeiende pendeluren heeft men niet zoveel zin meer om zich in zijn dorp of woongemeenschap nog wat in te schakelen in het plaatselijke socio-kulturele verenigingsleven. Deze pendel schept inderdaad amorfe omringende slaapsteden met het ‘train-boulot-dodo’-stramien.
| |
De Brusselse Vlaming.
De Vlaamse stad Brussel werd vooral tijdens de 19e eeuw in alle bevolkingslagen verfranst bij de ekspansie van Brussel als financieel-ekonomisch machtscentrum. In 1846 waren ervan de 210.000 Brusselaars in de agglomeratie nog ruim 76% Nederlandstalig. In 1910 was dit percentage teruggevallen tot 46%. Daarna ging de verfransing nog sneller: in 1920 telde men nog 38% Nederlandstaligen, in 1930 nog 34% en in 1947 amper 25%. Deze laatste cijfers zijn enigszins aanvechtbaar. Bij de telling van 1947 verklaarden 60% van de inwoners der agglomeratie tweetalig te zijn; in feite waren dit bijna uitsluitend Vlamingen. Momenteel wordt het aantal Brusselse Vlamingen op 200.000 à 250.000 geraamd, naast de ruim 200.000 vreemdelingen en 750.000 Franstaligen.
Voor de Brusselse Vlaming mogen Vlaanderen en de Nederlandstaligen in het algemeen veel respekt hebben. De Brusselse Vlaming dient de dagelijkse loopgravenoorlog te voeren voor het spreken van zijn eigen taal, voor het behoud van zijn eigen identiteit, voor het tegen alle druk in instandhouden van zijn eigen socio-kultureel leven in Brussel. Degenen die in Brussel leven en werken weten hoe verraderlijk de permanente verfransingsdruk kan zijn, omdat deze ook gretig inspeelt op de ‘zonder-Frans-komt-men-nergensmentaliteit’ van de goeie Lamme-Goedzakvlaming, wiens spreekwoordelijke toegeeflijkheid als het ware in zijn volksaard ingebakken zit.
| |
| |
De taalwetten leggen al vanaf 1932 Brussel een verplichte tweetaligheid op in administratie en openbare diensten. Al meer dan 50 jaar worden te Brussel de taalwetten tegenover de Vlamingen op de meest flagrante wijze met de voeten getreden. Honderden betrekkingen waar de Vlamingen wettelijk recht op hebben, worden hen ontnomen. In Brussel zijn er haast geen ziekenhuizen waar men het meest elementaire Nederlands spreekt. De gemeentediensten zijn verfranst. De ‘apartheidsloketten’ in het Schaarbeekse gemeentehuis van de fransdolle burgemeester Nols zijn hiervan een burlesk maar flagrant voorbeeld. In het afleveren van administratieve bescheiden, in het gemeentelijk onderwijs, de subsidiëring van het verenigingsleven voeren sommige Brusselse gemeenten een schaamteloze verfransingspolitiek. Ook in de winkels en grote magazijnen moet men zich schrap zetten en veelal dwarsliggen om toch maar enkele woorden Nederlands te kunnen spreken. Hét grote slachtoffer van deze verfransingsdruk is de kleine Vlaamse mens, die de sociale druk het sterkst aanvoelt. Vele kleine Vlamingen namen de taal en de gewoonten over van de Franstalige heren en hoopten zo ooit zelf een heer te worden. Zo doende heeft Vlaanderen reeds veel menselijk kapitaal verloren zien gaan in het Brusselse frankofone moeras. De laatste jaren wordt echter te Brussel van Vlaamse zijde wel een meer aktieve en strijdbare aanwezigheidspolitiek gevoerd en zorgt men op lokale schaal voor de uitbouw van een sociaal-kulturele infrastruktuur. Vlaamse aanwezigheidspolitiek te Brussel mag Vlaanderen geld kosten.
| |
Socio-politiek.
Op de politieke kaart is Brussel ook een buitenbeentje. Brussel heeft altijd een apart en onvoorspelbaar kiesgedrag getoond, waarbij de persoonlijke ‘flair’ en ‘panache’ van de politikus meer meespeelt dan diens ideologische of taalkundige achtergrond. De Brusselaar heeft bovendien geen eigen profiel, hoogstens een vage atmosfeer van het kibbelende ‘Ketje’ zoals men de Brusselaar typeert. Als pragmatisch opportunist hangt hij zijn huik naar de wind. De Brusselaar kiest gewoonlijk de kant van de sterkste, dus in dit geval tot nu toe de frankofonie. Het Brusselse F.D.F. (Front des Francophones) is van deze mentaliteit in zekere zin de politieke uitdrukking. In zijn ‘oasis francophone’ denkt ‘le-Bruxellois-maître-chez-soi’ dat hij iets meer is dan een ander, altans hij houdt deze schijn op en speelt dit arrogant, met lef uit.
Toch is de Brusselse mentaliteit kleinburgerlijk, konformistisch, krenterig, kortom geborneerd. Vooral de buitenlander valt dit sterk op bij nader kontakt. Brussel heeft geen ‘esprit’, geen ‘ziel’, geen ‘schwung’, hoogstens een pietluttig ‘Manneke Pis’ als veelzeggende maskotte die in feite als beeld staat voor het proces van akulturatie en kreatieve impotentie, waardoor Brussel zo sloom naar buiten treedt, enkele uitschieters daargelaten. Brussel is inderdaad een fletse, mislukte imitatie van ‘le petit Paris’. De Engelse joernalist Norton-Taylor omschreef indertijd in 1970 Brussel als een stad die beweert de hoofdstad van Europa te zijn en die werkelijk moet vechten om de hoofdstad te blijven van een verdeeld land. Norton-Taylor wrijft Brussel een zeker provincialisme en bekrompenheid aan. De meerderheid der Europeanen zouden nooit Brussel als hoofdstad kiezen. Brussel toont ons de eng materialistische kleingeestige kant van het vasteland, zo stelt deze Engelse joernalist na een jarenlang verblijf in deze would-be hoofdstad.
Ook financieel zit Brussel momenteel in een benarde positie. De stad is vrijwel financieel failliet, de begroting van de Brusselse agglomeratie vertoont een tekort
| |
| |
De Kapellekerk aan de Zavel.
Een toonbeeld van urbanistische verloedering en gesol met het kultuurhistorisch patrimonium.
Foto Studio Dann, Jette.
| |
| |
van 9 miljard B.F., voor een groot deel mede te wijten aan het slordige beheer van de F.D.F.-bestuurskolleges. Voor de nabije toekomst rekent Brussel op een forse nationale miljardendotatie om uit de financiële put te geraken. Dat Brussel nu ook nog een financieel noodgebied wordt, is een ekstra-hypoteek te meer op deze in vele opzichten misvormde stad.
Aan deze kontekst zit ook de reeds jarenlang politiek gevoerde sisyfus-diskussie vast of Brussel een volwaardig derde gewest is in België of enkel een hoofdstedelijk gebied met speciaal statuut als ontmoetingsplaats der twee gemeenschappen en als Europees centrum. Het pokerspel rond de gewestvorming, het federalisme, de decentralisatie of hoe men het ook noemt, draait uiteindelijk altijd vast rond Brussel als joker waar men geen blijf mee weet. De frankofone Brusselse politici willen Brussel uiteraard opblazen tot derde gewest, grondwettelijk gelijk aan Vlaanderen en Wallonië als het erop aankomt dotaties en kompensatiekredieten te krijgen uit de nationale pot. Kortom, Brussel op de wip tussen Vlaanderen en Wallonië zou zich willen handhaven als de scheidsrechter van de Belgische politiek, als de eigengereide verdeler-en-heerser die taktisch steeds de touwtjes in handen houdt. De huidige plannen inzake de staatshervorming en grondwetsherziening met zijn omslachtige konstrukties van tweeledige gemeenschapshervorming en drieledige gewestvorming, zijn gemeenschapsraden en gewestelijke eksekutieven zijn nog lang niet beslecht. Het struikelblok hierbij blijft Brussel.
| |
Brusselaria.
De determinerende rol die Brussel sedert 1830 in de Belgische unitaire staat gespeeld heeft als politieke, administratieve en financieel-ekonomische trekpleister is heden ten dage nog lang niet uitgespeeld, ook al kampt Brussel met ernstige problemen.
Dat Brussel in het historische ‘accident’ dat tot de staat België leidde, zo'n tenorenrol heeft kunnen spelen, dankt het o.a. aan de in zijn historische kontekst gevoerde centralistische politiek, aan het jarenlang beleden overheersend unitarisme van Kerk, Koning en Kapitaal, aan de pragmatische koncentratie der financieel-ekonomische machtsgroepen, aan de jarenlange ekonomische, kulturele en sociale onderontwikkeling en achterstand van Vlaanderen dat pas de laatste decennia zijn achterstand op alle terreinen heeft ingehaald.
De Vlamingen vertegenwoordigen méér dan 60% van de Belgische bevolking. Het ‘geld van de Vlamingen’ spijst voor het grootste deel de Belgische staatskas, terwijl de malaise van ‘le déclin Wallon’ overal merkbaar wordt. De politieke strukturen van het huidige België zijn grondig verziekt. Brussel vertoont de laatste tijd in zekere mate een angstrefleks, nu het sinds de ekonomische krisisjaren van 1974 zwaar werd getroffen en zijn suprematie tegenover Vlaanderen niet langer veilig meer weet.
Vlaanderen behoeft geen angst te hebben voor de eigen wensen inzake een Vlaamse natievorming. Vlaanderen kan volledig federalisme en autonomie aan, ook als overleefbare ekonomische entiteit.
In het licht van deze gewijzigde kontekst dient ook het probleem Brussel geprojekteerd te worden.
In 1980 bestaat België 150 jaar. Bij de dringende politieke herziening van dit land wordt het hoog tijd dat Brussel tot zijn ware, leefbare en zinvolle proporties wordt teruggebracht. Over een aantal prioriteiten zijn al de Vlamingen het eens op papier: reële Vlaamse pariteit in het Brussels bestuur, radikale ‘vermagering’ van Brussel, konsekwente toepassing van de taalwetgeving te Brussel, stop op de grondspekulatie en verkavelingswoede in het Brussels randgebied, halt aan de me- | |
| |
galomane World Trade en andere Manhattan-projekten, koherent ruimtelijk ordeningsmodel, eenvoudiger en doorzichtiger bestuurlijke strukturen, twee volwaardige deelstaten met een Brussel als rijksgebied en onmoetingsplaats en draaischijf der twee taal- en kultuurgemeenschappen, opvang en menselijke integratie van de gastarbeiders, enz.
Brussel zit dus momenteel als grote stad met een aantal nijpende problemen: zijn financieel en demografisch benarde situatie, zijn ruimtelijke chaos, zijn zielige binnenstad enkel nog bevolkt door armen, oude mensen en gastarbeiders. Als autonoom gebied is Brussel onleefbaar, evenals iedere andere miljoenenstad.
De arrogante F.D.F.-frankofonie die soms te veel als politieke spraakmaker van Brussel naar buiten treedt, zal de komende jaren noodgedwongen de dialoog met de Vlamingen aan moeten gaan, omdat ook de financieel-ekonomische onderbouw en het bedrijfsleven terdege rekening begint te houden met de sterk geevolueerde regionale realiteiten en aksentverschuivingen in het België van vandaag.
Vanuit deze gegevenheden dient Vlaanderen Brussel niet te overschatten, maar ook niet te onderschatten of te denken: laat de boel maar wat verder rotten, Brussel zal noodgedwongen zijn kar wel keren, zoals vadertje Cats het zei: ‘omwille van de smeer...’ De Vlamingen mogen zich deze illusie niet maken. Een kordate Vlaamse zakelijke politiek, waarbij men los van alle slogantaal de sterkte en zwakte van de andere partij ten volle kent, blijft tegenover Brussel nu meer dan ooit vereist.
| |
Geraadpleegde lektuur:
Maurits van Haegendoren, De Vlaamse Beweging nu en morgen, 1 en 2, Heideland, Hasselt, 1926. |
Maurits van Haegendoren, Het Geld van de Vlamingen, Davidsfonds, Leuven, 1978. |
Dirk Wilmars, Diagnose Brussel, Standaard Uitgeverij, Antwerpen-Brussel. |
Dirk Wilmars, De psychologie van de Franstalige in Vlaanderen, Standaard Uitgeverij, Antwerpen-Brussel. |
Jef Maton, Het Rood van de Klauwen, Uitgeverij De Nederlanden, Antwerpen. |
Alarm over Vlaams Brabant, uitgave Bond Beter Leefmilieu e.a., Brussel. |
Vlaanderen...? Nooit van gehoord!?, uitgave Werkgroep Vlaanderen, Brussel. |
Waarde Landgenoten. Onze politieke instellingen, uitgave Open School - BRT door Neels en Ronse. |
Het Brussels separatisme, uitgave Werkgroep Arbeid en De Witte Kaproenen. |
Dossier Brussel, uitgave Landelijke Bedienden Centrale, P. Matthys. |
L. Huyse, L. Van Outrive, J.L. Dehaene, Machtsgroepen in de samenleving, Davidsfonds Leuven. |
Dossier Vlaanderen, sociaal-ekonomisch, Volksunienota, Brussel. |
D. Wijgaerts, De Bevolking van Brussel-Hoofdstad. Een sociaal-demografische analyse, Centrum voor Bevolkings- en Gezinstudiën nr. 9, Ministerie van Volksgezondheid en het Gezin. |
Jan Baptist Chrysostomus Verlooy, Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden (1788), uitgeverij Martinus Nijhoff, Deurne; reeks Tjeenk Willink/ Noorduijn. |
Brussel, groei van een hoofdstad, uitgave Mercatorfonds, 1979, n.a.v. Millennium. |
Répertoire permanent des groupes financiers et industriels, uitgave CRISP, Centre de Recherche Information Socio-Politiques, Brussel. |
Proeve tot regionale uitsplitsing van het economisch budget voor 1975, uitgave van het Ministerie van Ekonomische Zaken, Brussel. |
Verder verschenen over dit onderwerp interessante artikelen in diverse kranten en tijdschriften: |
De Standaard, Gazet van Antwerpen, Trends, De Nieuwe, Nieuw Vlaanderen, Mededelingen Davidsfonds, Berichten Vlaamse Volksbeweging, Eco-Brabant van de Gewestelijk Economische Raad voor Brabant, Knack, De Brusselse Post, enz. |
Tevens verwijzen we naar: |
Ons Erfdeel, 21e jg., 1978, nr. 2: Sytze van der Zee, Een Nederlandse visie op de kommunautaire spanningen. Ons Erfdeel, 21e jg., 1978, nr. 3: André Monteyne, Het verschijnsel F.D.F. en de Nederlandse kultuur. |
|
|