Amper drie jaar na de oprichting van zijn school stierf hij te Zemst nabij Mechelen aan een hartaandoening.
In 1881 werd Edgar Tinel (1854-1912) aangesteld tot direkteur van het Lemmensinstituut. Hij bleef die funktie waarnemen tot 1908, toen hij benoemd werd tot direkteur van het Brusselse konservatorium. Onder zijn beheer kende het instituut een geweldige uitbreiding en kreeg het een enorme uitstralingskracht. Tinel, die zelf een geniaal - maar nog steeds te weinig gewaardeerd - komponist was, hechtte veel waarde aan harmonie, kontrapunt en kompositie, zonder het orgelspel te verwaarlozen. Geleidelijk aan besteedde hij ook meer aandacht aan de zang, zowel het gregoriaans als de meerstemmigheid, en oriënteerde zijn leerlingen op een ruimere muzikale horizon. Hij zorgde voor een betere struktuur en verhoogde het muzikaal en pedagogisch nivo aanzienlijk. Vanuit het instituut stimuleerde hij de hele kerkmuziekhervorming in ons land. Musica Sacra, revue de chant d'église et de musique religieuse, dat mede onder zijn impuls in 1881 in het leven werd geroepen, droeg daartoe in aanzienlijke mate bij.
Aloys Desmet (1867-1917) volgde Edgar Tinel op in 1909. Als komponist dacht hij in hoofdzaak aan de kleinere parochiekoren, die behoefte hadden aan eenvoudige, maar verantwoorde gebruiksmuziek. In het instituut zorgde hij ervoor dat het aantal leerlingen steeg tot een zeventigtal, wat een ongekend hoogtepunt betekende voor de school. De Eerste Wereldoorlog remde die bloei onverwacht af. Jaar na jaar slonk het aantal inschrijvingen en liep de school zo goed als leeg. Toen Aloys Desmet in 1917 overleed, telde de school nog nauwelijks een twintigtal leerlingen.
Met Jules Van Nuffel (1883-1953), de vierde direkteur in de reeks, begon een nieuwe bloeiperiode.
Lemmensinstituut te Mechelen. Stevens-orgel. 1911.
Hij werd tot direkteur benoemd in 1918. Twee jaar voordien had hij het Sint-Romboutskoor gesticht, waarmee hij snel wereldvermaardheid verwierf. In een van de vorige jaargangen (1973, nr. 4, blz. 128 e.v.) hebben wij in 't kort de betekenis van deze Vlaamse prominente en nog steeds ondergewaardeerde komponist geschetst. Als direkteur van het Lemmensinstituut is zijn verdienste in geen geval geringer. Wat hij tijdens zijn direktoraat allemaal verwezenlijkte is moeilijk in het korte bestek van dit artikel volledig te belichten. Hij schaarde rond zich een aantal bekwame professoren. We vermelden slechts H. Durieux, L. Mortelmans, M. de Jong, A. Meulemans, S. Nees, F. Peeters. Tal van nieuwe kursussen werden georganiseerd, zoals muziekanalyse, samenzang en koorleiding. In het jubileumnummer van Musica Sacra (1929) lezen we: ‘Het leerplan is nog ruimer geworden en sedert tien jaar heeft het onderwijs in de kerkzang er een voornamere plaats gekregen, meen ik, dan het vroeger innam: geen enkel leerling kan eraan denken naar een diploma te dingen, die niet in staat is de gregoriaanse melodieën volmaakt te harmoniseren, en, behalve dat, moet hij op zicht en zonder haperen gelijk welk stuk uit het reusachtig gregoriaans repertorium kunnen zingen. Er bestaat ook een kursus van muzikale ontleding voor de leerlingen van de hogere klasse evenals een kursus van samenzang. Naast dit alles wordt de studie van het orgel, het klavier, de harmonie, het koraal, het kontrapunt door de leerlingen tot het uiterste doorgedreven.’ Met nooit aflatende zorg ijverde Jules Van Nuffel er voor om de diploma's van zijn instituut door een officiële erkenning van de Staat te laten homologeren. Na heel wat inspanningen slaagde hij in zijn opzet. Tijdens de viering van zijn zilveren jubileum als direkteur in 1943 kon hij met een rechtmatige trots verklaren, dat aan de drie laureaatsdiploma's van dat jaar door de Staat dezelfde betekenis werd gehecht
‘en dezelfde rechten toegekend als aan de prijzen der staatsconservatoria’. Onvermoeid bouwde hij het instituut verder uit. In 1950 organizeerde hij een leergang muziekpedagogie. Deze gedurfde onderneming betekende iets totaal nieuws in het Belgische muziekonderwijs. De bedoeling was leraren te vormen ‘die de muziekopvoeding van de jeugd in het vrij middelbaar onderwijs kunnen leiden op een wijze die beantwoordt aan de humanistische doelstellingen van onze humaniora, van leraren die bezield zijn door de jonge