Muziek
Holland Festival 1979.
Steeds duidelijker tekent de lijn zich af, die direkteur Frans de Ruiter voor het Holland Festival heeft uitgestippeld. Minder kwantiteit, meer kwaliteit: minder voorstellingen en koncerten, maar met een duidelijker gezicht, met meer karakter, manifestaties die ergens voor stáán. Van loutere opvullingetjes - recitals zoals men die ook in het winterseizoen kan aantreffen - was vrijwel geheel afgezien. Slechts een enkel orkestkoncert miste dat karakter.
Het zal duidelijk zijn dat De Ruiter risiko's nam, dat tegenstrijdige meningen onvermijdelijk waren, het festival droeg informatie- én diskussiestof aan.
Wellicht viel dit het duidelijkst te illustreren aan de hand van de bijdrage door de Opera van Frankfurt, een monsterproduktie met 300 medewerkers, waaronder een staf van technici zoals men die hooguit nog kan aantreffen bij een popgroep als Pink Floyd. De opera van Luigi Nono, die Michael Gielen en de zijnen hier presenteerden, paste in het tema ‘revolutie in de kunst’, het openbreken van gevestigde waarden, het werken aan een nieuwe (klanken)wereld. Overigens had De Ruiter dit jaar minder strak aan het tema vastgehouden en het ligt in de bedoeling om ook volgende jaren zo'n uitgangspunt niet als een keurslijf te hanteren.
Het kontroversiële karakter van Nono's werk bleek al dadelijk tijdens de première in de Scala van Milaan, waar enkele vokalisten hun medewerking weigerden en zich daarbij beriepen op hun fascistische levensvisie.
Nono's tweede opera (na de In-tolleranza uit alweer 1961) heeft een poëtische titel meegekregen: Al gran sole carico d'amore (Onder de grote zon beladen met liefde), maar het onderwerp is strijdbaar genoeg: de geschiedenis van vrouwen in revoluties, overigens voor het merendeel met tragische afloop.
Nono noemde zijn werk een ‘scenische aktie’ in twee delen, gebazeerd op teksten van Brecht, Tanja Bunke, Fidel Castro, Che Guevara, Dimitrov, Gorki, Gramsci, Lenin, Marx, Louise Michel, Pavese, Rimbaud, Celia Sanchez, Haydée Santamaria en nog vele andere getuigenissen. Hierbij lag het niet in zijn bedoeling om een koherente, moralistische keten van logisch opéénvolgende gebeurtenissen voor te schotelen, de geschiedenis van al deze vrouwen wordt niet zozeer uitgebeeld laat staan van kommentaren voorzien, de heldinnen spelen geen opgeblazen heroïsche rol, hun moed moet voor zichzelf spreken en de kijker/luisteraar bevindt zich aldus in een vrij open situatie, er wordt een beroep gedaan op zijn associatieve vermogen.
Vandaar dat het spektakel in feite een drietal min of meer onafhankelijke lagen telt, waarin muziek, tekst en aktie zeker niet altijd in een duidelijk op elkaar inspelend kader zijn ondergebracht.
Het volwassen publiek moet zelf zijn standpunt zien te distilleren.
Maar zo konsekwent als bijvoorbeeld in een werk als Peter Schats Labyrint waarin inderdaad die lagen van begin tot eind autonoom blijven, pakte Al gran sole carico d'amore nu ook weer niet uit. Sterker: naar mijn gevoel opteerde de komponist in wezen toch voor een minder abstrakte benadering, gezien het feit dat hij de Frankfurtse versie, die veel samenhangender en realistischer uitviel dan die van de Scala, zélf prefereerde.
Het begin in zijn fotografische stylering is bijzonder sterk, maar gaandeweg werd de voorstelling ‘gewoner’, met name het onderdrukkingsmekanisme werd wel erg James Bond-achtig gestalte verleend. Over het algemeen heeft de kritiek in Nederland deze realistische visie dan ook als bedenkelijk bestempeld.
Ondertussen was de realisatie verbluffend van afwerking, uiterst geraffineerd, alleen al de belichting (Erich Falk) bood een piekervaring op dit terrein, onovertroffen van sfeertekening, de witzwarttinten overheersten trouwens gedurende de gehele voorstelling.
Naast die vlekkeloze enscenering van Jürgen Flimm moet ook de muzikale vertolking hoog geschat worden, slechts op de kwaliteit van de elektronische muziek viel af te dingen.
Dat Nono sinds zijn Fabrica Illuminata weinig geëvolueerd is, mag bekend worden verondersteld, het zijn nog steeds die scherp-hoge ‘trompet’-sopranen die de aktie muzikaal de belangrijkste ondersteuning meegeven, geëksalteerd-dwingend. In het tweede deel komt die oververhitte ekspressie wat meer in lyrische banen, konform de (poëtische) titel.
De reden waarom Nono steeds kontroversiële meningen oproept, schuilt mijns inziens minder in zijn uitgesproken politieke overtuiging, dan wel in het feit dat dit soort teksten van een dusdanige impakt zijn dat men zich afvraagt óf ze wel te komponeren zijn.
Een grotere tegenstelling dan met de openingsavond was niet denkbaar geweest: hier werd gerelativeerd bij het leven! Shockerend bedoelde dada-voorstellingen, ‘zachte’ revoluties, waar indertijd heel wat afgelachen werd, provo-manifestaties avant la lettre, meer speldeprikken dan houwdegens, meer ketch-up dan bloed, dit muziekteatergebeuren in griezelig eksakte rekonstrukties van Eddy Habbema (regie), Jochen Ulrich (koreografie) en Rudolf Corens (dekor en kostuums). Reinbert de Leeuw tekende voor de direktie, een hoofdaandeel nam de Knete Kompanie uit Keulen (Arbeitersgruppe Bewegungstheater der Deutschen Sporthochschule; op zichzelf al een dadaïstische benaming!).
Het Parijs van de jaren twintig