Tafelscène uit ‘Hongerjaar 1566’.
zin uitspreken terwijl koningin Juliana en een halfslapende prins Bernard bij het ‘luisterend’ gezelschap zitten. Wat mij betreft zou men dit fragment tot het einde toe kunnen blijven herhalen.
Het geheel was misschien wat schetsmatig, maar er werd met veel inzet en timing gespeeld.
Van deze kleine-zaal-produktie naar de grote: in het kader van het Holland Festival speelde het RO-Theater (o.a. Eindhoven, 16 juni 1979) het stuk De vorstenlikker van de jonge Zweedse auteur Lars Norén o.l.v. het bekende drietal: Frans Marijnen (regie), Jean-Marie Fiévez (toneelbeeld) en Dagmar Schauberger (kostuums). Dat garandeert altijd spektakel en ook deze keer waren er weer prachtige toneelbeelden en wel rond de centrale figuur in het stuk Andreas Chistofon, een jonge komponist, wiens moeizame levensloop via vele soms korte scènes wordt getoond. Het begint met de dood van zijn moeder, de zoon verlaat het huis en zoekt steun bij een oude komponist. Hij komt in kontakt met de vorst, machthebber, oorlogvoerder, een wreed, hartstochtelijk, homoërotisch man, die hem opdracht geeft een opera te schrijven over de jodenvernietiging. Er volgt een voorgespeelde scène aan het hof. Maar de moeilijkheden stapelen zich op: er is o.a. een ontmoeting met de vorstin. Er daalt een dood paard, waaruit de darmen worden getrokken, binnen de toneelruimte neer. Oorlog en vernietiging zijn overal aanwezig terwijl Andreas op het platteland met hofdame werkt aan zijn opera. Hij kan evenwel niet tot een bevredigend resultaat komen. De vorst bezoekt hem, er volgt een marteling, een afstraffing. Bij een oorlog in Rusland komt de vorst om. Andreas heeft dan een ontmoeting met de vastgebonden verdwaasde vorstin, een ontmoeting met een gehangene en zijn hoererende vrouw. Verder sterft ook de geliefde. De slotscène speelt zich af in het gekkenhuis, waar allen achter tralies zitten, en een lange monoloog volgt van de verdwaasde vrouw, o.a. over haar vermoorde kind. Kortom het is een gruwelijke lijdensweg van de mensheid, meer symboliserend dan psychologiserend en dit alles tegen de achtergrond of te midden van prachtige toneelbeelden met optrekkende gaaswanden, fraaie wolken-achtergronden, vage landschappen, grote sokkels met
omgevallen standbeelden of landelijk dekor met boom, mensen-dekors groepsgewijs op de achtergrond.
Het tema dat als een rode draad door het hele stuk loopt is macht en onmacht in een sadistisch universum. Macht en wil tot machtsuitoefening ten koste van de medemens met foltering en vernietiging met seksuele drift en intimidatie. Onmacht van woorden, gebeden en aanroepingen, onmacht tot kreatie die leidt tot waanzin (Hölderlin-Nietzsche-Kafka). De vader een gemaskerde imker, de gehangene een gemaskerde onbekende, het standbeeld van de heroïsche held en de soldaat stapt steeds desolater langs de taferelen van de menselijke onmacht.
Misschien lijdt het stuk aan een zekere overladenheid en is de taal soms wat duister. De schrijver merkt o.a. zelf op (programmaboekje): ‘... ik wantrouw in het stuk herhaaldelijk mijn eigen logica en mijn verhaal’, en verder: ‘Het stuk gaat in de eerste plaats over een vaderhuis, over het vaderhuis - over de maatschappij als een verlengstuk van het huis, waar oproer en verzet van de kant van de kinderen tot een bepaalde grens wordt toegelaten maar daarna meedogenloos neergeslagen.’
En daarmee komen we ook dicht bij het tema van het eerste stuk, zij het daar zowel letterlijk als figuurlijk in een wat kleiner formaat verpakt. In beide stukken speelt ook muziek een belangrijke rol en heeft men autentieke teksten ingelast. Zo zijn in een toespraak van de vorst zinnen verwerkt van Hitler en Göring en wordt er letterlijk een brief van Mozart aan zijn vader geciteerd. Terwijl in het eerste stuk o.a. teksten van Machiavelli waren gebruikt. Hij was de man die alles wist van macht en manipulatie!
Piet Simons.