| |
Een nieuwe generatie Vlaamse schilders.
Joe Van Rossem, Fons Roggeman, Dees De Bruyne, Herman Van Hecke, Benny Van Groeningen, Fred Haezebroeck, José Fabry, Henry Vandermoere, Jules Vuylsteke, Christ Michiels, Johan Gobert, Hans Kitslaar en Martin Wallaert... namen die in Gent en omstreken zeer bekend zijn, maar verder af misschien wat minder bekend.
In 1972 gold het werk van Joe Van Rossem op de tentoonstelling bij Campo te Antwerpen als een openbaring. Joe woonde toen nog te Latem en was er be- | |
| |
vriend met Fons Roggeman, wiens huis vlak naast de grens tussen Latem en Deurle op Deurle gelegen was. De ‘Klokkeput’ was de gezellige herberg waar vrienden, schilders en poëten, het af en toe bont en zeer bont maakten. Maar ze werkten verwoed in stilte. Later zijn de meesten verder op het land gaan wonen; Hansbeke, Merendree, Knesselare, Eksaarde. Deinze en omstreken vormden ook een haard van belangstelling en zijn het gebleven. Fons Roggeman was misschien wel te Latem de spil. Zijn boereportretten, Latemse huizen, fauvistische interieurs hadden een groot sukses. Martin Wallaert was begonnen vrouw, kind, tuin, geit en ezeltje in beeld te brengen, Henry Vandermoere werd de haarscherpe schilder van het alledaagse intieme leven met zijn Vlaamse kamers, kinderkamers en zijn onmetelijke liefde voor het (misschien kitscherige, maar wie matigt zich hier van buiten uit oordelen aan?) sfeervolle detail van waarachtige levenseenvoud. In de jaren '70 kwamen Benny Van Groeningen, José Fabry, Herman Van Hecke en Fred Haezebroeck met hun werk in de Gentse galerij Vyncke-Van Eyck en de oude heer Vyncke groepeerde zijn jonge intimisten onder de myte van de kommune van Knesselare. Twee andere toonden ondertusen een even grote betrokkenheid met het landelijke leven, de natuur, de boerderij, het neerhof, de volksmensen van het platteland en het eigen gezin. Dat waren Johan Gobert en Jules Vuylsteke. Overal zag men woonkamers, open vensters met een landschap, bloempotten binnen en vergezichten buiten, een schildersezel op het veld, boomgaarden. Maar de geobsedeerde trek van Johan Gobert gaf al bij Vyncke-Van Eyck en in Pro Arte te Gent (een galerij die niet meer bestaat) ook verwantschap op een ander vlak te kennen: men bespeurde in dit tekenwerk de
Jules Vuylsteke: ‘Gezin van de kunstenaar’ (1978).
kracht van een demonische persoonlijkheid en dacht daarom aan Dees De Bruyne, de Gentenaar die ondertussen met de vitalistische trekken van portretten en intimistische taferelen, sociaalkritische komposities en erotisch werk de aandacht op zich gevestigd had, ook buiten de landsgrenzen.
Een feit was bij dit overweldigende aanbod duidelijk: de realiteit had zch met een onverwachte stuwing meester gemaakt van de jongeren. De terugkeer naar het leven was voldongen. De kunst was probleemloos opnieuw de herschepping van levenssfeer. Voor allen was elk werk de slotsom van een gedachte. Aan de pikturale verwezenlijking moest hardnekkig gewerkt worden. Van krijt, houtskool, pen, kleurkrijt naar verf of omgekeerd. Van natuurgetrouwe kaptatie van het wonder van het licht en de stemming, naar de ontroering van de levenssfeer. Johan Gobert, Benny Van Groeningen, José Fabry en Herman Van Hecke weken het vlugst en het duidelijkst af van hun aanvankelijk intimisme. De romantische terugkeer tot de natuur
| |
| |
1.
Dees De Bruyne:
‘Souvenir aan Picasso’.
2.
Joe Van Rossem:
‘Buren op Merendree’ (1976).
bleef en vergezelde zich van een hardnekkige en hartstochtelijke aandacht voor de mens. Bij Benny Van Groeningen in zelfportretten van kwellende herhaling, bij Johan Gobert in groepstaferelen met vrienden en feestgangers. Ook bij Herman Van Hecke. Maar deze laatste is een zo veelzijdige avonturier van de geestelijke en pikturale kreativiteit, dat hij nu een figuur op zichzelf in de hedendaagse schilderkunst is geworden.
We blijven in dit korte overzicht bij Benny Van Groeningen en zijn drie vrienden, Herman Van Hecke, José Fabry en Fred Hazebroeck. Na de tentoonstelling van Benny Van Groeningen te Lokeren bij galerij De Vuyst in september 1978 heeft de laatste misschien de grootste bekendheid verworven, maar voor alle vier geldt dat we aan een begin staan, zoals Joe Van Rossem in 1972, maar niet het begin van een eigen ontwikkeling want deze is al voor de meesten ver gevorderd; de rijkdom van vergaarde, verdeelde of verkochte werken vertegenwoordigt nu al een artistiek verleden dat werkelijk verbaast...
Neen, we staan bij het begin van de uitstraling.
Over Joe Van Rossem (die ondertussen verscheidene sterk uiteenlopende kreatieve perioden heeft gehad) klonk de vraag in 1974 op de uitgebreide tentoonstelling in Hof ter Linde te Kortrijk: is zelfs na het impressionisme, het luminisme, Vuillard, Bonnard, Matisse en Rik Wouters, Ensor en Tijtgat, na de jugend-stilkronkel en -kleur, de stilering van Spilliaert, een nieuwe stijl denkbaar die uitgesproken ‘anders’ is en daarbij onmiskenbaar hedendaags? Van Rossem heeft met zijn stillevens, binnenhuisgezichten en portretten daarop een antwoord gegeven. Elk van de eerder genoemde schilders doet het. Maar afgezien van de raakpunten van realistisch intimisme bij Fred Haezebroeck, Benny Van Groeningen, José Fabry, Herman Van Hecke (in het begin) en de beginnende Jules Vuylsteke, de tematisch verwante Henry Vandermoere, is van een gezamenlijke school geen sprake, evenmin van éénzelfde stijl.
| |
Benny Van Groeningen.
Geboren in 1946 te Ukkel. Volgt twee jaar de kursus stilleven aan
| |
| |
Benny Van Groeningen:
‘Auvergne’ (tekening, 1978).
de Academie voor Schone Kunsten te Gent, twee jaar levend model bij Jan Burssens. Werkt dan eerst met olieverf, portretten en figuren, van 1967 tot 1971. Benny Van Groeningen is op de tentoonstellingen bij Vyncke-Van Eyck te Gent en in de Latemse Galerij (1973, '74, '76) echter voor de dag gekomen met tekeningen, uitsluitend zwart-wit. ‘Ik zag het niet meer zitten, ik was op een dood punt gekomen op gebied van schilderen’, zegt hij. Maar de verrassing bij het schilderwerk is groot: zelfportretten, manshoog of kop alleen, portretten, zittende figuren... steeds is de penseeltrek krachtig boetserend, de verfmassa's onstuimig de ekspressie van gelaat en houding geladen, het kompositorisch geheel de beste traditie waardig en de kleur volstrekt nieuw, aan de donkere kant. De psychische uitstralingskracht van de personages en de sfeer van gesloten intimiteit doen denken aan Hans
1.
Benny Van Groeningen:
‘Zelfportret’ (1968).
2.
Herman Van Hecke:
‘Tekening’ (1970).
| |
| |
Fred Haezebroeck:
‘t'ateljee’.
Kitslaars jongste familiale portretten, gezien in het Casino-Kursaal te Oostende in de zomer 1978. Maar Van Groeningens vroege werk is sterker geladen. Hierbij houden vergelijkingen op, omdat Kitslaar een andere verftechnische evolutie heeft doorgemaakt.
De tekeningen: eerst houtskool voor zelfportretten en landschap. ‘Ik moest de finessen nog ontdekken van zwart-wit en houtskool’. Dan breekt de zon door het landschap (later zal Van Groeningen wit krijt beginnen gebruiken), de bomen verstarren in hun demonisch-dekoratieve kronkels, het landschap begint te glooien, de lichtbron - zon of maan - magnetiseert de koncentrische golven van land en boomgaard. Centraal in het land staat tussen de bomen in het volle licht de gestalte en het gesloten-starend of open-peilend gezicht van de kunstenaar. Dit is Van Groeningen met zijn onmiddellijk herkenbare eigen hand, eigen bezieling, met zijn aan het maniakale grenzende herhaling van uitdrukkingsroes en estetische vormschepping. In de tentoonstellingen van 1978 (Vyncke-Van Eyck en De Vuyst te Lokeren) zien we opnieuw de olieverf, op donker purperblauwe lucht zwarte bomen in rood-oranje zonlicht met zelfportret centraal, precies zoals in dit soort tekeningen. Vaak ook met uil op zelfportret. Andere motieven blijven gereserveerd voor de tekening: paarden in een wei, boomgaarden, golvend Auvergne, zonlicht dat schaduwen rekt op een gedekte tafel, maanlicht met wattige lichtkontrasten. Een groot schilderij, Ondergaande zon, en een kleiner met een broodoven in helle gloed breken met het purper, zwart, oranje en het manisch zelfportret en wijzen in de toekomst.
| |
Fred Haezebroeck.
Benny Van Groeningen woont Overleie 23 te Knesselare, Fred Haezebroeck een eind verder aan de waterkant. Hij is autodidakt, was slager te Aalst maar boetseerde en maakte keramiek in een Gentse artiestenkroeg. Nu is hij na een tentoonstelling in het Museum Leon De Smet in 1976, bij Vyncke-Van Eyck in 1977 en '78, en samen met Van Groeningen in de Galerij Nova te Mechelen, Galerie Centre de l'art in Den Haag en Galerie Seele te Delft bekend door zijn pasteltekeningen en pastelschilderijen. Eerst tekeningen van alledag, huiskamer, doorkijk op boomgaard, speelgoedbeertje en kinderwagen, wei en boomgaard. Samen met het koloriet van José Fabry's begin is dit van Hazebroeck het mooist, het ontroerendst: een hulde aan de weelde van het leven vervat in de ruimte van vier muren, het perspektief van vensters en deuren, de geborgenheid van hoekjes, stukken tapijt en stukken bedsprei.
| |
| |
José Fabry:
‘Tekening in kleurkrijt’ (1973).
Buiten maakt het oog zijn keuze en vereeuwigt brokstukken uit de ruimtelijke oneindigheid. De revelatie bij Fred Hazebroeck komt na de vreugde om de kleur en de sfeer bij de blijvende perfektie van het realisme, de met emotie beladen momenten van estetisch scheppen, de visuele herkenning van momenten van schoonheid. Zoals Van Groeningen werkt Haezebroeck ook in Auvergne en dat heeft zijn blauwen en witten verdiept. Zijn schilderen met verfkrijt is een uitzonderlijke vaardigheid geworden. Verfkrijt met water ziet eruit als olieverf maar heeft een kompaktere materiële aanwezigheid.
| |
José Fabry.
José Fabry - geboren in 1944, afkomstig uit Roeselare, één jaar tekenen en één jaar schilderen aan de Gentse Akademie -, is gehuwd met een zuster van Benny Van Groeningen, heeft lange tijd te Knesselare gewoond maar heeft zich nu in het ‘godverlaten’ dorp Marchal in Auvergne gevestigd met vrouw en gezin. Is Van Groeningen getormenteerd, Haezebroeck eenvoudig, dan is José Fabry in de eerste plaats een naïeve fantasist. Opnieuw valt het verschil in het begin niet duidelijk op, want zijn open vensters op boomgaard en schildersezel in de wei zijn tematisch verwant. Achteraf herkent men echter ‘zijn’ groenen, ‘zijn’ naïeviteit, die erin bestaat met oneindig geduld pointillistische streepjes van verschillende kleuren in uitgebreide schakeringen op het blad aan te brengen om tenslotte de natuur te herscheppen. Het gevoel voor rustig, gewoon en wild leven met het kind als toekomst en het landschap als woning, bepaalt de tematiek: zachte kinderportretten, landschappen van Auvergne en voor zichzelf primitieve, zeer ekspressieve zelfportretten. Op een werk vliegt zijn gezin boven het land dat als een kaart op kindertekeningen in de diepte ligt. Dit primitief symbolisme beantwoordt meer aan oeroude voorstellingen dan dat het gewild naïef is. Er is hier nu geen sprake meer van tekenen naar de natuur. José Fabry is naar de geest in de buurt beland van Paul Snoeks verteltekeningen. Maar ook hier is het nieuwsgierig wachten op de toekomst.
| |
Herman Van Hecke.
Een zeer grote kunstenaar met veel werk reeds achter zich. Regent geschiedenis. Maar tussen het einddiploma op het Ateneum te Gent in 1958 en het diploma regentaat volgt hij de opleiding op het schip Mercator en maakt hij een wereldreis, de 38e kruistocht. Een jaar geeft hij les te Torhout, lift in 1963-'64 naar Indië, werkt voor en behaalt het getuigschrift Hoger Kunstonderwijs A7/A1, in 1966. Is tot 1970 gevestigd te Merendree, periode van intimistisch realistisch begin, portretten, tekeningen en olieverf, stillevens, een boot aan de Leie te Gent, meteen een overweldigende bloei van schilderijen waarin de portretten herinneren aan de hoogste traditie van de moderne meesters, de kleur aan Matisse en de gezamenlijke kleurenrijkdom en kompositie aan het fauvisme. De beheersing bij sommige landschappen en portretten, die verstilde of stilstaande werkelijkheid en stemming willen omvatten, bewijst dat de schilder
| |
| |
1.
Herman Van Hecke:
‘Vrouw’ (1968-70).
2.
Herman Van Hecke:
‘Vrouw’ (1970).
veelzijdig talent bezit. Na een tweejarig verblijf in Australië in 1971-'72 ontsluit zich de innerlijke wereld van visionaire samenhang tussen het heelal, de aarde en het water, de flora en fauna en de mens. Mensen zijn gegroepeerd in de wilde uitgelatenheid van feesten; Het feest in de vroegere Gentse Martiko van Walter De Buck is slechts één bekend werk in een onuitputtelijke reeks vizioenen van samenspelende mensen, ludieke momenten van roes die slechts door de rekwisieten aan Ensor herinneren maar geestelijk samenhangen met de zedenles van de reusachtige Toren van Babel of het paradijselijk vizioen van Australische landschappen. Omdat de kleur de tekenomtrekken vervangt, is de reproduktie in zwart-wit van werk van Van Hecke steeds een verminking. In 1973-'74 leeft Van Hecke teruggetrokken in het Centraal Massief in Frankrijk, in 1975-76 maakt hij een studietocht door Italië, in 1977 verrast hij door Gentse stadsbeelden, demonische vizioenen - De Orient express en feesten in de galerij Vyncke-Van Eyck. Nu is hij opnieuw in Indië, maar zijn jongste schilderijen, die gedeeltelijk te Vinderhoute te zien waren in de zomer 1978 en gedeeltelijk bij familie zijn ondergebracht, zijn stillevens en portretten, grote olieverfschilderijen van uitzonderlijke kracht, beheersing en kleurenweelde. Steeds met de meesterlijk krachtige portretlijn, de ekspressieve psychische uitstraling en de afgesloten, in zich rustende kompositie van autentieke kunst. Onmiskenbaar een waar talent.
Nicole Verschoore.
|
|