werd. Ben je een meisje? Het zou zeer bijzonder zijn om een meisje te helpen groeien tot een beter toegeruste vrouw dan haar moeder - zoals ook ik beter ben toegerust dan mijn moeder, uiteindelijk’ (214/5). Volgens mij is het hoofdmotief van Het binnenste ei: de vrouw die door haar moeder niet van harte voldragen is, laat staan van harte gebaard en opgevoed, heeft de grootste moeite om zichzelf te baren, zichzelf een eigen gestalte te geven, zichzelf te verwezenlijken, laat staan van ganser harte het leven door te geven aan een volgende (vrouwelijke) mens. In dit verband: ‘Waarom is het zo moeilijk om over moeders te schrijven? (...) Ik voel me onduidelijk door het bestaan van mijn moeder, ik voel me nog steeds bedreigd. (...) Maar ik weet ook dat mijn gevecht niet door haar is gewild. Ik weet dat ik vecht uit eigen behoefte - ik weet dat zelfs in het allerergste geval een moeder een handicap zijn kan, maar geen excuus. (...) Ja, er zouden zulke mooie dingen over te zeggen zijn, over de verhouding tussen dochters en moeders. Twee lichamen van dezelfde soort, waarvan een in de andere gelegen heeft en de andere de een heeft voortgebracht. Wederzijdsheid en vijandigheid, verwijdering en overeenkomst. Maar altijd is het een kwestie van identiteit. Daar kom ik niet onderuit. Omdat zij een vrouw is en ik ook, daar heeft het mee te maken. (...) Maar ik denk: een vrouw die niet weet wie haar moeder is, bestaat niet’ (110).
De ei-struktuur staat voor het veroveren van die appel van de boom van kennis, die identiteit heet. Moedermotief - eistruktuur funktioneren beide in de verovering van ik-heid. Het is alsof het ik op de (lijfelijke) moeder bevochten moet worden, én op het eigen, nog onbestemde, zelf tegelijk. Daardoor staan zowel de (lijfelijke) moeder als het ik zelf voor levengeefster én belemmering van leven. Die twee gevechten minstens te leveren, en waarschijnlijk nog wel meer, vormen de schalen van het binnenste ei.
Het ik op de eigen (lijfelijke) moeder veroveren is pijnlijk: ‘wat mijn moeder betreft, is het toch te laat. Wie mij afkeurt en mij vernietigt heeft macht over me, als mijn moeder. Die macht wil ik breken - weer zal ik een schaal afpellen, laag na laag, weer zal ik iets over mezelf leren dat me moeite kost. Want zo groot is mijn verzet tegen de dingen die ik weten moet, dat ik mezelf bijna kapot kan laten gaan voor ik de deur durf openzetten’ (144/5).
Echter, het ik op het eigen zelf te veroveren is minstens even pijnlijk. Huid na huid afstropen en voelen hoe je aan elke laag als echt was gehecht, schaal na schaal doorprikken, deur na deur in jezelf openen, en aarzelen voor iedere volgende, telkens weer bang afwachten net als bij de kastdeur waarachter zich het uren durende proces van de zwangerschapstest afspeelt, de kiem van het eigen ik naderen in angst en beven: ‘als ik kwetsbaar ben geworden en helder als glas van uitputting (...) dan is het alsof er een deur opengaat en ik een kamer binnenkom, alweer een kamer verder in mijn privé-labyrinth, en ik iets leer over mezelf wat ik nog niet eerder wist, wat ik nog niet eerder onder ogen durfde zien’ (39/40). Er beslaat een prachtig uitgevoerde feministische affiche van een vrouw, aandachtig gebogen over haar eigen vagina, met de voor vele interpretaties vatbare tekst: ‘I'm a woman giving birth to myself’. Volgens mij is Het binnenste ei o.a. dáárvan een uitwerking in romanvorm.
Zoals er een vertikale binding bestaat tussen moeder/zelf aan de ene kant en het zich verwerkelijkende ik aan de andere, bestaan er ook horizontale verbindingen tussen de ikken die ik zou kunnen worden. Je kunt Judith worden, maar ook je zuster (of je in werkelijkheid een zusje hebt of niet) of je rivale. Het ik is tot op zekere hoogte naar keuze invulbaar. Judith droomt op een kritiek ogenblik in haar huwelijk van een denkbeeldige zus die haar de schuld (waarvan?) geeft en zichzelf op háár plaats-van-onschuld nestelt. ‘En het moet van Hansje zijn dat ik heb gedroomd, want een zuster heb ik nooit gehad’, en Hansje was jarenlang het vriendinnetje van haar man Joost. Nadien had hij een ander, Diana. Ook is er nog een schoonzusje, ‘Anna, een echte dochter om van te houden, de vrouw van Henk - Anna die nu al net zo'n zwartomrand brilletje draagt als mijn moeder. (...) En nu hebben ze een dochtertje, alweer een vrouw die wandelen zal onder het bestraffend oog van mijn moeder’ (205). Invulmogelijkheden genoeg. Wat is dan nog de goede keuze? ‘Hoe was het met me afgelopen als ik alles goed had gedaan, was ik een Anna geworden, of een Diana? Zou ik daarom zo onzeker zijn, omdat ik niet ben zoals mijn moeder is en ook niet weet hoe dan wel?’ (206).
Het horizontale skala van ik-alternatieven blijkt hier nóg vertikaal gebonden aan de moeder / het moeder-ik dat jou baren moet, en liefhebben nadien. Welke kleur en substantie de schalen van je ei ook hebben, het binnenste, de kern, moet warm zijn door liefde. Als die voorwaarde binnen het nest van het gezin waar je in opgroeit, niet aanwezig is, groeit er zelfhaat die het ik doodt, in plaats van zelfliefde die het leven geeft. ‘In het gezin waar ik ben opgegroeid was je pas een goed mens als je jezelf slecht vond. Van mijn ouders heb ik een training in zelfhaat mogen ontvangen die jaren lang vrucht heeft gedragen’ (58). ‘Als ik afdaal in mijn eigen verticale tunnel vind ik niemand, vind ik uitgestrekte duisternis, stilte, zonder punt’ (122). Geliëerd aan het ei-motief: