| |
De zwembadmentaliteit van het hedendaags feminisme.
R. Rubinstein en A. Burnier.
In de beginperiode van de ‘feministische golf’ van de jaren zestig heeft Andreas Burnier een prachtige persiflage gegeven op de literaire kritici die - voor het gemak - verschillende boeken van vrouwen bespraken in één en hetzelfde artikel, niet omdat er een bepaalde overeenkomst in tematiek of iets dergelijks tussen die verschillende boeken bestond, maar alleen omdat het boeken van vrouwen waren. Het op een dergelijke wijze onder-één-noemer-brengen stelde zij toen aan de kaak door twee boeken van zeer uiteenlopende manlijke auteurs te bespreken onder de titel ‘Twee mannen aan het woord’. Ik heb dat altijd een meesterlijke manier van bewustmaken gevonden: meesterlijk; ik heb er geen ander woord voor, maar het is wél een diskriminerend woord, want de basis ervan - meester - is ondanks de vrouwelijke ster-uitgang (vgl. kapster, verpleegster, naaister, enz.) typisch manlijk te noemen. Maar een kniesoor die daar op let! Andreas Burnier zal zich er niet aan storen en ook Renate Rubinstein niet: twee vrouwen die begin 1979 aan het woord waren en die ondanks hun verschillen in opvatting over ‘de masculiene cultuur’ toch één ding gemeen hebben: hun ongezouten kritiek op de schreeuwerige mentaliteit van het hedendaagse feminisme in Nederland, met een neologisme ook wel ‘kreterigheid’ genoemd. Beide vrouwen laten - ieder op haar eigen, werkelijk eigen, manier - zien dat al dat kreterige weinig meer dan wind is, met als (logisch) gevolg dat ze alleen maar de wind van voren zullen krijgen: ‘nóg meer wind! Verwijten als ‘het-niet-solidair-zijn’, ‘het-zich-elitair-opstellen’ enz. stormen reeds van de
zijde der geringeloorde vrouwen, die underdogs (onder-teefjes), op ze af... En ‘de grote versierders’, de mánnen, kwispelen met hun staart: óók wind. Als ze hun bek opendoen, is dat om Joke Kool en de geit te sparen.
| |
Renate Rubinsteins ‘Hedendaags feminisme’.
Uit liefde voor Andreas Burnier en haar werk begin ik met het ‘gouden boekje’ van Renate Rubinstein. Ten eerste is het laatste goedkoper, zowel kwa winkelprijs als kwa inhoud, en ten tweede kan ik - als man - gemakkelijker bij haar ‘binnenkomen’. Renate Rubinstein wijst de man niet af, integendeel ze geeft hem hoop. Met haar zou ik - stel ik me voor - kunnen praten en breien, min of meer als gelijke. Zij vertolkt ideeën die mij vertrouwd zijn, die ik kén; ideeën die wij allen kennen: Renate Rubinstein bevestigt ideeën (en is blij wanneer zij bij haar fanmail brieven aantreft die daar weer een bevestiging van vormen). Ik kan daar weinig bezwaar tegen hebben, tegen een dergelijke ‘gewone menselijkheid’, maar toch geloof ik niet dat door een dergelijke opvatting veel verandering zal ontstaan. Vele vrouwtjes en hopen mannetjes zullen haar ‘Hedendaags feminisme’ (1) vol instemming lezen, de inhoud ervan beamen, af en toe gniffelend om de venijnige opmerkingen erin, maar tot werkelijke Emancipatie komt de lezer(es) niet. Want ja-en-amen-zeggen is juist het tegengestelde van Emancipatie en Vrijwording.
De manier waarop Renate Rubinstein ten strijde trekt tegen kollektieve vooroordelen, getuige haar motto (ontleend aan Carry van Bruggen ‘Hedendaagsch fetichisme), lijkt ontzettend individualistisch, maar aangezien zij desondanks meningen verkondigt die bij andere grote groepen leven, blijft er van haar individualisme alleen de vlotte stijl, de lekkere leesbaarheid hangen. In wezen gebeurt er weinig meer in haar negen, grotendeels reeds eerder gepubliceerde artikelen, dan het afreageren van onlustgevoelens ten aanzien van het gelovige feministische wereldje, het beperkte wereldje van vagina-spiegeltjes en ander speelgoed, ‘bewustwording’ en ander gelul. Je leest het boek vól leedvermaak - als man mag je die dingen niet zeggen, want dan diskrimineer je de vrouw! - maar je beseft voortdurend dat alles wat Renate zegt, hoogstens ‘koren-op-een-molen’ is, een molen die al eeuwen draait.
| |
Voorbeelden.
In Hora est, het eerste artikel uit de bundel, brengt Renate Rubinstein als haar mening naar voren dat een Vrouwenkabinet (zoals voorgesteld in het ‘radikaal-feministische’ maandblad Opzij, in 1975) beslist geen oplossing voor allerlei politieke problemen zou bieden.
- De meeste mensen in Nederland zullen dat beamen, anders zou er wel anders gestemd worder. (R.R. verkondigt hier dus de gedachte van de grootste groep).
In Verkrachting, het volgende item, wordt een meisje in bloe- | |
| |
metjesjurk-mét-inkijk-en-zónder-bh als iemand gepresenteerd die zich helemaal niet slachtofferig behoeft te gedragen wanneer een Chinees haar met zijn ogen ‘verkracht’. Zelfs (curs. van mij; AW) een Chinees...!
- De meeste mensen in Nederland (vooral ouders/opvoeders) vinden óók dat je ‘de kater niet op het spek moet binden’. (R.R. vertolkt hier een even groot ‘klichee’ als degenen die ze aanvalt, alleen is háár klichee ouder).
In het artikel Hedendaags feminisme laat R.R. op een onvergetelijke manier zien dat ‘vrouwen helemaal niet van vrouwen houden’, integendeel. Maar ook dát standpunt kennen we al meer dan 50 jaar, o.a. dank zij H.L. Menckens aforisme: Op één punt althans zijn mannen en vrouwen het eens: beide wantrouwen de vrouwen. En meer dan 150 jaar geleden zei Madame de Staël al: Ik ben blij dat ik geen man ben, want dan zou ik een vrouw moeten trouwen! Kortom, het hoed-je-voor-de-vrouw, dat serpent, is vanaf de Genesis al een begrip... Niet erg nieuw dus; de mening van de meesten, het grootste kollektief.
| |
Samenvatting.
Dat de inhoud van Hedendaags feminisme desalniettemin als verfrissend overkomt, ligt in de eerste plaats aan het feminisme zelf: het bijna-religieuze gedoe dat Renate Rubinstein aan de kaak stelt, wordt - dank zij haar aanpak - belachelijk, maar als alternatief worden alleen een aantal bekende ideeën naar voren gebracht die door het grootste kollektief bevestigd worden. Een leuk boekje, dát wel, maar als men het uitgelezen heeft, is men hoogstens nog wat vaster overtuigd van wat men vroeger - door opvoeding e.d. - al heeft ‘geleerd’. Met andere woorden: men heeft niets geleerd...
| |
De zwembadmentaliteit.
Wie het meesterlijke Het jongensuur van Andreas Burnier heeft gelezen, zal zich herinneren dat daarin het zwembad De ijzeren man een plaats is waar de hoofdpersoon zich voor het eerst duidelijk bewust wordt hoezeer zij uitgesloten is. Iedereen die deze roman nog niet kent, raad ik aan dit tekort zo spoedig mogelijk op te heffen, want er wordt zo subtiel in verwoord hoe een opgroeiend meisje diskriminatie ondergaat, dat háár bewustwording ook die van de lezer wordt, of die nu vrouw of man is, ‘gewoon’ of ‘anders’. Het omkeringsproces dat zich manifesteert in de volgorde der gebeurtenissen - het boek begint in 1945 en eindigt in 1940, waarna nog een Voorwoord volgt - is niet toevallig: na lezing word je je zonder moeite bewust dat de hele mens een omkeringsproces zou moeten ondergaan, en ik ken heel wat mensen voor wie Andreas Burnier inderdaad een nieuw begin heeft betekend om anders te gaan denken, anders te gaan doen, kortom een andere mentaliteit te verwerven dan die welke zij door opvoeding en milieu reeds hadden, een andere dan de zwembadmentaliteit uit Het Jongensuur.
In haar verzameling lezingen en artikelen onder deze titel komt De zwembadmentaliteit ekspliciet naar voren als ‘... het holle geschreeuw uit duizend kelen dat je kunt horen in ieder betegeld, overdekt zwembad. Het zwembad schijnt een omgeving te zijn die op sommige mensen, of misschien wel alle, massificerend en dus bewustzijnsverlagend werkt. Dit soort geschreeuw klinkt ons dagelijks tegemoet uit de mannenmedia: de kranten, de mannenonderonsjes van televisie en radio, de politieke mannenfora en in het algemeen op bijeenkomsten waar meer dan twee mannen in vergadering bijeen zijn. Het voorlopige antwoord daarop was een analoog geschreeuw uit het damesbad.
Zelfs als de ene zwembadmentataliteit relatief minder kwalijk is
Andreas Burnier (o1931).
dan de andere: voor beide dient men alert te blijven’.
Wat Andreas Burnier hier zegt, heeft dus ook weer alles met de mensen te maken, zowel met mannen als met vrouwen, met kinderen en ouden-van-dagen: mensen van hun individualiteit ontdaan, in een potje met (kwaaie) pieren.
Eerder in de Nederlandse literatuur (in 1940) verscheen een gedicht van Maria Vasalis dat ik -
hoe idioot het ook lijken mag - speciaal in verband met de verschijning van De
zwembadmentaliteit (2) citeer:
| |
De idioot in het bad
Met opgetrokken schouders, toegeknepen oogen,
haast dravend en vaak hakend in de mat,
leelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
gaat elke week de idioot naar 't bad.
De damp, die van het warme water slaat
maakt hem geruster: witte stoom...
En bij elk kleedingstuk, dat van hem afgaat,
bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.
De zuster laat hem in het water glijden,
hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
hij zucht, als bij het lesschen van zijn eerste dorst
| |
| |
en om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.
Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
zijn dunne voeten staan rechtop als bleeke bloemen,
zijn lange, bleeke beenen, die reeds licht verdorden
komen als berkenstammen door het groen opdoemen.
Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
en hoeft de dingen van den geest niet te begrijpen.
En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt,
en stevig met een handdoek drooggewreven
en in zijn stijve, harde kleeren wordt gesjord
stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.
En elke week wordt hij opnieuw geboren
en wreed gescheiden van het veilig water-leven,
en elke week is hem het lot beschoren
opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
Op allerlei manieren gaat de vergelijking mank, maar er is een wezenlijke parallel tussen de mens van Vasalis en (die van) Andreas Burnier: tegenover de massa (met de kille zwembadmentaliteit) wordt de idioot geplaatst, niet ironisch maar vol begrip, vanuit een nieuw soort denken, in het warme bad dat voor de mede-denker tot vruchtwater wordt, en een nieuwe geboorte oproept. Auteurs die de werkelijkheid op deze manier benaderen, kan men als dichter nog wel pruimen, maar zodra ze zich als essayist gaan manifesteren, werken hun ‘idioterieën’ at een boomerang. Het idiote is, dat ze de kritici blijkbaar wél tot nadenken brengen, maar in plaats van de idiotie van het leven te aksepteren en positief voort te bouwen op de ideeën die in De zwembadmentaliteit in ruime mate aanwezig zijn, gebeurt het omgekeerde. Zelfs mensen die de problemen van de wereld van Andreas Burnier beweren te kennen, zoals Maarten 't Hart, wringen zich in allerlei bochten om toch in het zwembad (het potje met pieren) en niet in het vruchtwater te blijven vertoeven. Zeer schamper tonen ze de idiotie van de idioot aan, en dat is inderdaad om te huilen. Zuster 't Hart zal die idiote Andreas wel even uit het bad halen en stevig met een handdoek droogwrijven! (Zie het voorlaatste kouplet van Vasalis).
| |
Vruchtwater.
Als er iets uit het ‘grijze boek’ van Andreas Burnier naar voren komt, dan is dat wel het historisch besef. In alle lezingen en artikelen waaruit het geheel is samengesteld, komt dat voortdurend tot uiting: onze hedendaagse kultuur heeft door de tijd een ontwikkeling ondergaan die van alles heeft opgeleverd, maar slechts weinig goeds. Zowel het heden als de ontwikkeling vanuit het verleden komen uitvoerig ter sprake, en min of meer parallel aan de ideeën van Robert Pirsig die in zijn boek Zen and the art of motorcycle maintenance (New York, 1974) laat zien dat de grote breuk ontstaan is toen men de bèta- van de alfa-kultuur ging onderscheiden, ziet ook Andreas Burnier een dergelijke ‘breuk’ in de geschiedenis: het ‘moment’ dat men de mens niet meer zag als in aanleg één totaal wezen (=het androgyne beginsel), maar als man óf vrouw, waarbij de eerste - dank zij prestaties e.d. - de hoofdrol kreeg toegewezen.
Heel simplistisch gezegd: je kunt wel naar éénheid streven, maar zolang de wereld dualistisch/verdelend is ingericht - alfa/bèta, man/vrouw - zal die éénheid nooit bereikt worden. Als je de geschiedenis vergelijkt met het leven van een mens, is alleen aan het begin nog van éénheid sprake: totale eenheid met de omgeving...
En naar die éénheid en dat nieuwe begin wordt door Andreas Burnier wanhopig gezocht, en dáárom alleen ga ik al liever met haar in zee dan met Renate Rubinstein, want de laatste is voor mij té gemakkelijk te volgen. Andreas Burnier is moeilijk te volgen, maar zij waagt zich in zee. Zegt ze niet al aan het begin van haar eerste boek (Een tevreden lach, Amsterdam 1965): ‘Elk boek is een gevaar (...): gevaar hangt in mijn Volksetymologie samen met varen, varen met zee, zee met ziel. Elk boek is een gevaar dat de ziel in wil...’
De zee en de ziel worden in De zwembadmentaliteit op een idiote manier tot een nieuw gevaar voor alle verpleegsters. Ik heb de kritieken gelezen en ze vormen alleen maar een prachtig bewijs van wat Andreas Burnier in haar hoofdstuk Rationalisme als cultuurneurose naar voren brengt: de stap in het taboe-gebied wordt niet (bewust) gezet. ‘Gek is lastig’, zeiden ze vroeger bij ons op het dorp.
| |
Hoop.
Andreas Burnier wéét het nu, na al die kritieken, beter dan ooit, dat ze van de mensen, in welke wereld ook, alleen maar een zwembadmentaliteit mag verwachten. Maar ik hoop intens dat ze desondanks als een eenzame, individualistische idioot in haar eigen vruchtwater zal blijven rondzwemmen, het bewustzijn klievend (witte stoom) van velen.
Dat een dezer dagen de tweede druk van De zwembadmentaliteit reeds verscheen, geeft wellicht enige moed.
Aldert Walrecht.
|
|