Verzamelde Gedichten van Gery Helderenberg.
Doorgaans bestaat er tussen leven en werk van een dichter zo'n innig verband, dat kennis van het eerste voor een duidelijk begrip van zijn poëzie en door dat begrijpen tot een verantwoorde beoordeling ervan onmisbaar blijkt. Dat geldt in het bijzonder voor Gery Helderenberg, omdat hij bijna zeventig jaar lang door de inhoud van zijn kunst haar afhankelijkheid van zijn wereldbeschouwing en levenshouding beklemtoond heeft. Daarom vangen wij onze bespreking van zijn Verzamelde Gedichten met een vlug geschetst bio- en bibliografisch overzicht aan.
Gery Helderenberg, met zijn echte naam Hubert Buyle, werd op 18 januari 1891 te Nieuwkerken-Waas als zoon van de geneesheer Alfons Buyle (1863-1948) geboren. Van huis uit heeft hij met een vanzelfsprekende trouw aan bepaalde waarden en tradities een voorliefde voor de klassieke kultuur en haar barokke nabloei meegekregen. Na zijn Grieks-Latijnse humaniora aan het kollege te Sint-Niklaas besloot hij priester te worden. In 1908-1909 verschenen zijn eerste gedichten onder het pseudoniem Karel van de Vijver in Jong Dietschland, Vlaamsche Arbeid en Dietsche Warande en Belfort; drie jaar later drong hij als Lucien van der Meeren tot het Noordnederlandse Van onzen Tijd door, terwijl hij de bijdragen die na zijn debuut in Vlaamse bladen opgenomen werden met de naam Gery Helderenberg, die hij voortaan zou blijven gebruiken, ondertekend heeft.
In 1913 gaf hij een bundeltje Poemata uit en enige maanden later bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij gemobiliseerd. Hij maakte als brankardier het frontleven mee en werd begin april 1915 te Kales door de Frans-Vlaming Mgr. Lobedey, aartsbisschop van Atrecht, tot priester gewijd. Een beslissende invloed blijkt hij van de oorlogsgebeurtenissen niet ondergaan te hebben. Na de wapenstilstand heelhuids naar het bisdom Gent teruggekeerd, werd hij achtereenvolgens tot onderpastoor in Zarlardinge, Herdersem en Aalst benoemd. In 1939 volgde zijn aanstelling tot algemeen direkteur van de Zwartzusters in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis te Aalst, een ambt dat hij is blijven waarnemen tot hij zich een tiental jaren geleden in het rusthuis Ronkenburg te Lede terugtrok.
Na de oorlog duurde het tot 1926 voor hij als dichter met de bundel Lente-Hemel weer in de openbaarheid trad. Maar sindsdien heeft hij bijna onafgebroken tot vandaag de dag elk jaar nieuw werk uitgegeven, niet alleen lyrische verzen, ook een paar prozawerkjes, vertalingen, spreekkoren en liederteksten. In 1930 werd hij door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde met de August Beernaertprijs onderscheiden en in 1975 met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie bekroond.
Helderenberg heeft zo lang en veel geschreven dat het als een meevaller beschouwd mag worden dat er eindelijk een uitgebreide bloemlezing uit zijn werk verscheen. Hoe lijvig ook, bevat zij slechts een beperkt deel van zijn poëzie. Het boek is ingeleid door prof. dr. P. Thomas, maar wie de keuze uit het werk maakte is niet vermeld. Waarschijnlijk de dichter zelf, wat geen waarborg is voor de beste keuze; wij missen enkele mooie gedichten die wij hoger aanslaan dan sommige die wel in de bloemlezing staan, maar het sluit de verzekering in dat aan het werk waaraan hij zelf gehecht is, niet voorbijgezien werd. Die voorkeur van de dichter verraadt meteen zijn diepste wezensgrond, zoals hij in de motieven en stijlvormen van zijn poëzie tot uiting komt.
Achter de kunstenaar Helderenberg staat de priester Buyle. Om beiden in hun innige verbondenheid en houding tegenover onze maatschappij en de essentiële levensvragen te kennen, moeten wij ons losmaken uit de sfeer van deze tijd en onze hedendaagse werkelijkheidsbeleving. Wie de dichter benadert vanuit het moderne geestesklimaat en de filosofische opvattingen die het veroorzaakt hebben en nog beïnvloeden, zal hem onrecht aandoen. Het rationalisme dat sinds Descartes tot Jacques Monod het westerse denken sterk doordrongen heeft en veelal met onze progressieve, vitalistische opvattingen samengaat, is hem volledig vreemd.
Hij hoeft zich niet in een afweerhouding tegen een Voltairiaans sarkasme of een wetenschappelijk gerugsteund ateisme op te stellen. Niet omdat zij onbekenden voor hem zijn, wel om- hij er niet ontvankelijk voor blijkt. Bijna even ver staat hij van Sartres eksistentialisme, dat de lijn van het Franse positivisme doorgetrokken heeft en zelfs van Heideggers eksistentie-filosofie, omdat hij geen ervaring heeft van het lijden aan het leven en van de levensangst die een gevolg is van de ontheming en het hopeloos aan zichzelf overgelaten zijn, die de moderne mens ten overstaan van het anderszijn aller dingen teisteren.
Helderenberg wordt tegen de gespletenheid, wanhopige vereenzaming en individualistische cerebraliteit van de ontredderde westerse mens door een driedubbele borstwering beschermd: geloof, kultuur en natuur. Allereerst zijn geloof. Het heeft zijn