zware industrie te dragen. Aan deze industrialisatiepolitiek, gebaseerd op Usinor als groeipool, zit nog een andere wrange nasmaak: de proliferatie op urbanistisch vlak, de schokkende sociale segregatie en het ontbreken van een gunstig leefklimaat. De implantatie van Usinor is ook op het vlak van de tertiaire sektor lakuneus gebleken.
In dit klimaat van ontgoocheling kun je volgens Perret gemakkelijk de Vlaamse renaissance situeren. ‘Réveillés par l'exemple breton et occitan, le Westhoek commence à reconquérir son identité. Le cercle des Flamands de France Michel de Swaen à Dunkerque, a surtout un objectif culturel. Cette renaissance flamande commence bien souvent par la redécouverte fièvreuse de la langue qu'il était de bon ton de considérer jusqu'à peu comme un dialecte honteux et antinational. (...) Les jeunes sont bien sûr les plus impatients de secouer le carcan centralisateur et l'impérialisme culturel français séculaires. (...) Il est vrai que depuis trois siècles, la région a consciencieusement intériorisé une docilité maladive envers tout ce qui vient de Paris.’ (p. 114-115).
Duinkerke heeft de recessie moeilijk verwerkt, wat de kwetsbaarheid van haar mono-industrie bewijst. De lokale instanties zijn vooralsnog machteloos gebleken ten overstaan van de Franse overheid. Helemaal op het einde slaat Perret een heel wat mildere toon aan: Usinor heeft uiteindelijk toch 20.000 werkplaatsen geschapen en een haveninfrastruktuur met zich meegebracht die de streek ten allen tijde als hoge troef kan uitspelen. De overtuigingskracht die hierin steekt, kan bij de lezer bezwaarlijk de impressies van de 170 voorafgaande pessimistische bladzijden uitwissen. Perret heeft zijn analyse gebaseerd op overvloedig cijfermateriaal. De uitgebreide bibliografie staat eveneens borg voor de wetenschappelijke aanpak. Het is alleen jammer dat hij niet een verklarende lijst heeft opgenomen voor de tientallen letterwoorden die voor de lezer steeds opnieuw problematisch zijn.
Jean-Marie Perret, Usinor-Dunkerque ou l'espoir déçu des Flamands, Westhoek-Editions, 59140 Dunkerque, 1978, 208 blz.
● Er is verder het verrassende boek De l'Elbe à la Somme. L'espace saxon-frison des origines au Xe siècle van Eric Vanneufville. Met dit werk dat in het eerste trimester van 1979 van de pers kwam, haalde de auteur in 1976 een doktorale graad aan de universiteit van Rijsel III.
Eric Vanneufville heeft zich verdiept in een periode waar de historici weinig of toch minder interesse voor tonen: het eind van de 5e tot het begin van de 9e eeuw. Moet de verklaring hiervoor worden gezocht in het kontrast met het zo hoogstaande voorafgaande Romeinse tijdvak of in het ontbreken van de garantie om met sukses de studie van deze periode tot een goed einde te brengen? Vanneufville is er in alle geval in geslaagd een gefundeerd bewijs te leveren dat de Saksen en de Friezen in die periode een ware talassokratie stichtten die zich uitstrekte van Friesland tot de Zomme en tot graafschappen in het zuidoosten van Engeland. Het kende zijn apogeum in de 7e en 8e eeuw. Het bindmiddel was het gemeenschappelijk ekonomisch belang en de etnisch-kulturele eenheid, met als dominant het gebruik van een Anglo-Fries dialekt. Vooral in ons toponymisch materiaal zijn veel sporen bewaard gebleven. De invasies van de Noormannen vanaf de 9e eeuw zijn de talassokratie fataal geworden. De evangelisatie bracht een romaniseringsproces op gang en zorgde ervoor dat de bestaande Germaanse elementen in het Noordwesten van Gallië geleidelijk verdwenen, tot de rivier de A zowat de linguïstische grens werd. Dank zij de recente archeologische en numismatische vondsten heeft Vanneufville een vernieuwd licht doen vallen op het Saksisch-Fries maatschappelijk bestel. Ook zijn linguïstische benadering is bijzonder verhelderend.
Eric Vanneufville, De l'Elbe à la Somme. L'espace saxon-frison des origines au Xe siècle, Eklitra XXXII, 1979, 188 blz., 43 FF.
● Nummer 77 (lente 1979) van zijn VWS-cahiers. Bibliotheek van de Westvlaamse Letteren wijdt Raf Seys aan de Frans-Vlaming René Despicht (oOchtezele 1870 - †Steenvoorde 1960). In 1926 kreeg Despicht de pas gekreëerde leerstoel Nederlands aan de Katolieke Universiteit te Rijsel. Dit professoraat behield hij tot 1937. Kultuurhistorisch wordt hij ook de belangrijkste dichter na Michiel de Swaen genoemd, al moet hierbij onmiddellijk zijn betekenis worden gerelativeerd. Het hangt ervan al welke estetische eisen je stelt. Ook als verhaler en essayist, als taal- en volkskundige leverde Despicht verdienstelijk werk. Hij heeft nooit in boekvorm gepubliceerd, wel vind je zijn naam terug in Frans-Vlaamse tijdschriften als De Torrewachter, Le Lion de Flandre, Le Beffroi de Flandre, De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk, Tisje Tasje's Almanak. Despicht was voor een groot deel verantwoordelijk voor de heropbloei van de Nederlandse letterkunde in Frans-Vlaanderen tussen de twee wereldoorlogen.
Wat Raf Seys in zijn cahier aan teksten bloemleest, getuigt van goede smaak. Waarom zouden leraren Nederlands in de hoogste klassen niet eens enkele van deze teksten doornemen?
VWS-Cahiers. Bibliotheek van de Westvlaamse Letteren, p.a. Raf Seys, de Rumberg, Ringlaan 1, 8280 Koekelare, 200 BF per jaargang (6 nrs.).
● Sedert maart 1979 is een nieuw semestrieel, kultureel en artistiek Frans-Vlaams tijdschrift op de markt, nl. Revue de l'Houtland. Het gaat hier om een uitgave van het A.E.P. van Steen-