Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 454]
| |
op het ogenblik dat er openbare koncerten in het leven werden geroepen en dat de burgerij zich meer en meer begon te interesseren voor de muziek. Verschenen de eerste kritieken meestal in gespecialiseerde tijdschriften of drukwerken, langzamerhand kwamen die geschriften ook terecht in de dagbladpers. Dat de muziekkritiek in de voorgaande eeuwen niet zo maar een alledaags liefhebberijtje was; mogen we afleiden uit het feit dat vele, zelfs vooraanstaande musici zich daarmee onledig hielden. We noemen slechts enkele namen: J. Mattheson en G.Ph. Telemann in de 18e eeuw; H. Berlioz, R. Schumann, H. Wolf, Cl. Debussy in de daaropvolgende eeuw. Figuren als E. Hanslick in Wenen of J.W. Davison in Londen waren destijds gevreesde kritici. Hun beoordelingen en uitlatingen werden niet in de wind geslagen.
Lang voor de stichting van de ‘Vereniging Belgische Muziekpers’ werd ook bij ons aan muziekkritiek gedaan. F.J. Fétis stichtte in 1827 het vaktijdschrift La Revue musicale, Paul Gilson in 1924 La Revue musicale Belge en E. Hullebroeck in 1922 De Muziekwarande. Ook in de dagbladen werd van oudsher een zekere ruimte gereserveerd voor de muziekkritiek. Niet zelden werd die geschreven door vooraanstaande komponisten als M. Poot, W. Pelemans, P. Van Crombruggen, G. Brenta, J. Stehman, J. de Middeleer e.a. De Belgische muziekrecensenten maakten aanvankelijk deel uit van de vereniging van kunstkritici. Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal muziekverslaggevers in aanzienlijke mate toe, zodat men in 1953 een zelfstandige vereniging in het leven riep onder voorzitterschap van Arthur Michel. De vereniging breidde zich voortdurend uit en groepeert momenteel een zeventigtal leden.
De VBM werd opgericht met het doel de muziekkritiek zowel in de geschreven als in de gesproken pers te doen herwaarderen, de kontakten met de koncert-organisaties e.d. te vergemakkelijken, hulpbehoevende leden bij te staan en de verspreiding van de Belgische muziek te stimuleren. In 1954 werd de jaarlijkse ‘Prijs van de muziekkritiek’ (sinds 1977 ‘Prijs Paul Tinel’) ingesteld, ter bekroning van het beste werk van een Belgische toondichter dat gedurende het afgelopen jaar gekreëerd werd. In 1974 werden de ‘Cecilia-Prijzen’ in het leven geroepen. Die worden elk jaar toegekend aan de beste grammofoonplaten, verdeeld in een tiental kategorieën, die gedurende het voorbije jaar op de Belgische platenmarkt te koop werden aangeboden. Bovendien wordt elk jaar een afzonderlijke en speciale ‘Prijs René Snepvangers’ toegekend aan de beste Belgische opname.
Naar aanleiding van de zilveren jubelviering stelden de belangrijkste koncertverenigingen te Brussel, Luik en Antwerpen een van hun manifestaties in het teken van die herdenking. Te Brussel (7 december) dirigeerde Georges Octors het NOB o.m. in de Fantazie op twee populaire kerstliederen uit Wallonië van Joseph Jongen en het Symfonisch gedicht voor fluit en orkest van Peter Benoit, met als solist Jean-Pierre Rampal. Te Luik (18 mei) vertolkte het Orchestre de Liège o.l.v. Pierre Bartholomée werk van R. Schumann, F. Mendelssohn en de Symphonie concertante voor orgel en orkest van Joseph Jongen. Te Antwerpen had op 13 februari in de Kon. Elizabethzaal een galakoncert plaats in aanwezigheid van H.M. Koningin Fabiola. Op het programma stonden komposities van F. Liszt, J. Brahms en de liedcyklus Les Nuits d'Eté van H. Berlioz, die op een ongeëvenaard sublieme wijze werd vertolkt door Jessy Norman.
Na afloop van het koncert te Antwerpen had in de Marmeren Zaal van de Dierentuin een receptie plaats. Daarop belichtte Rika de Backer, minister van Nederlandse Kultuur, de rol van de muziek en de muziekkritiek in onze maatschappij. Door een konstante voorlichting en bespreking draagt de muziekkritiek in aanzienlijke mate bij tot de smaakverfijning van het luisterende publiek, en helpt zij eveneens mee de kwaliteit van het aanbod te verhogen. Albert de Sutter, voorzitter van de vereniging, verheugde er zich over dat in ons land een levendige belangstelling bestaat voor de muziek: muziekscholen zijn overbevolkt, koncerten zijn er bij de vleet, en aan festivals hebben we geen tekort. Anderzijds betreurde hij het dat in de meeste dagbladen en tijdschriften al te weinig plaats wordt gereserveerd voor de muziekkritiek. Literatuur en plastische kunsten gaan daar met het leeuweaandeel lopen, terwijl de muziekkritiek dag in dag uit een echte struggle for life moet leveren om enkele regeltjes gedrukt te krijgen. Van een evenwichtige en verantwoorde verdeling is er zelden sprake! Hij vroeg zich af of de regering bij de toekenning van de staatssteun aan de pers geen rekening kon houden met de kulturele inbreng in de krant. Hogere eisen op dat gebied zouden dan wellicht de muziekkritiek uit haar assepoesterpositie kunnen bevrijden. Voor de volgende 25 jaar is er in dat opzicht nog wel een en ander te verwezenlijken en te verbeteren. Hoop doet leven!
Hugo Heughebaert. |
|