De buitenwereld wordt vertegenwoordigd door verschillende personages die we echter nooit te zien krijgen. Desiree, die door Don bij het plan betrokken was, komt niet opdagen. Verder zijn er twee vrouwen door wie de Meester zich beledigd acht, de politie die haar ronde doet en natuurlijk ook de verzamelaar bij wie men wil inbreken. Deze man wordt, paradoksaal genoeg, als de dief voorgesteld, omdat hij in het winkeltje tegen een redelijke prijs een zeldzaam muntstuk (een ‘Belgische Leeuw’ - American Buffalo) op de kop heeft getikt. Alle figuren buiten het winkeltje worden dus als vijandig ervaren. Men denkt daarbij aan de typische Pintersituaties, waarbij de schijnbaar veilige binnenruimte ook telkens van buiten uit bedreigd wordt. Ook Mamets dialoog vertoont soms absurdistische trekken.
Toch wordt alles hier in een strikt realistisch kader gehouden. Het gaat hier ook niet om een metafysische angst of om de onmogelijkheid tot kommunikatie maar om de menselijke neiging de anderen te gebruiken en te manipuleren. Dat geldt dan vooral voor de Meester die met overtuiging het vrije ondernemerschap verdedigt. Voor hem persoonlijk betekent dit dan zoveel als zijn goed recht om een zaakje te doen, ten koste van wie of wat dan ook. Herhaaldelijk dreigt de Meester in konflikt te komen met Don, die tussen de twee anderen moet schipperen. De situatie leidt zelfs tot geweld. De Meester verwondt Bob op gemene wijze aan het hoofd en hoewel Don eerst meent dat Bob dit eigenlijk aan zichzelf te wijten heeft, komen de personages na dit voorval weer dichter bij elkaar. In een laatste driftbui slaat de Meester het hele winkeltje aan stukken. Zijn laatste woorden: ‘Ge zou dat hier es aan de kant moeten zetten’ zijn een letterlijke echo van wat Don helemaal in het begin van het stuk gezegd heeft. Zo blijkt duidelijk dat deze mensen enkel maar wat aanmodderen en de chaos rondom hen alleen kunnen vergroten. Toch laat deze situatie ruimte voor positieve menselijke gevoelens. Don is duidelijk bekommerd om Bob en in de slotscène besluit de Meester zijn wagen te gaan halen om Bob naar het ziekenhuis te brengen.
Het Raamtheater kreëerde een uitstekende, trefzekere produktie van dit stuk. Frank Aendenboom bracht een overtuigende uitbeelding van de sterke jongen. Zorgvuldig kultiveerde hij een aantal tics en een houding van iemand die voortdurend een hoge borst opzet en zich een zekere superioriteit aanmatigt. Misschien had hij achter dit masker meer kwetsbaarheid kunnen suggereren. Overigens beheerste Frank Aendenboom de rol volkomen. Roger van Kerpel vertolkte voortreffelijk - ingehouden en sober - de figuur van Don, terwijl John Willaert even overtuigend de gedweeheid en zwakheid van Bob wist uit te beelden. Regisseur Walter Tillemans legde het stuk een fel ritme op dat vooral door de Meester gerealiseerd moest worden. Dit weerhield hem er niet van de spanningen tussen de personages te suggereren en een eksakt gebruik te maken van teatraalsymbolische elementen, zoals bijvoorbeeld de vreemde stok om de poten van dode varkens uiteen te houden, waarmee de Meester op nonchanlante wijze Bob bedreigt. De vertaling - in Antwerps dialekt - van Walter van den Broeck klinkt bijzonder autentiek, zij het misschien dat de ruwheid iets gechargeerd werd.
Indien het Raamtheater met dezelfde inzet en op hetzelfde niveau die in deze Belgische Leeuw bereikt werden, verder kan werken, dan zou het een belangrijke faktor in het Vlaams teater kunnen worden.
Jozef de Vos.