Jules Dewaele: ‘Pelgrims’ (détail).
hij al de mogelijkheden kennen van zijn materies. Hij noemde zijn bedrijf ‘Piamanu’, d.i. vrome, tedere hand. Eigenlijk schreef hij zich daardoor de weg voor, waarop hij zichzelf ontdekken moest: een lang proces van eksperiment en bezinning. Zo komt het, dat hij pas op 53-jarige leeftijd zijn werk rijp genoeg achtte voor een eerste persoonlijke tentoonstelling.
Gebruikt hij voor zijn ambachtelijke kreaties graag gesteenten, inlandse en vreemde, die vooral door hun fijne tinten en hun bijzondere tekstuur verrassende schoonheidseffekten kunnen geven, - voor zijn beeldhouwwerk vooral beton als basismaterie, al sluit hij gesteenten niet uit. Het oppervlak blijft ruw of wordt bewerkt soms zo fijn dat het een kondensatie lijkt.
Op zekere dag kwam hij tot de ontdekking, dat de bewapening van beton, als zij buiten de massa reikt, eveneens een skulpturale waarde kan verkrijgen in al haar ruwheid. Daar maakt hij een bezonnen gebruik van.
Een andere ontdekking was de beeldende waarde van tin als bekleding. Tin werd reeds door Homeros vermeld en ten tijde van Plinius aangewend. Een zeer zinnelijk metaal. Niet alleen wegens zijn zachte blauwachtige kleur. Als men erover wrijft, geeft het een lichte geur af, - en als men het vouwt, geeft het een eigen geluid dat de Fransen ‘Ie cri de l'étain’ noemen en dat veroorzaakt wordt door het breken van kristallen. In de middeleeuwen werd het door de Kerk aanvaard voor het vervaardigen van gewijde vaten.
Met die materies, beton, gesteenten, ijzer en tin bouwt Jules Dewaele zijn beelden op. Het is duidelijk dat hij steeds tot de meest primitieve skulptuurvormen terug wil, zelfs tot oervormen die door de krachten van de natuur werden geschapen, soms in een tijdspanne van duizenden eeuwen. Of dan toch tot ruwe, geïnitialiseerde vormen. En dat alles op basis van een materie die wel reeds in de Oudheid bekend was, maar slechts in de jongste decennia een typisch tijdselement ging vormen.
Niet alleen zijn materie is aldus eigentijds en origineel, ook zijn vormgeving, in de grond primitief, maar dan verpuurd primitief, vertoont de kenmerken van de hedendaagse beeldhouwkunst, zonder dat men enige bepaalde stroming erin kan herkennen. Nergens wordt het wezen van de beeldhouwkunst verraden. Verrassend is bijv. hoe hij de aangezichten niet naar fyzische gelijkenis, maar louter skulpturaal uitbeeldt. Zijn vormen zijn als organisch gegroeid uit de eigen aard van zijn materies.
En die eigen aard had hij als aannemer grondig kunnen verkennen. Zo verkreeg hij die verbazende technische vaardigheid, die onmiddellijk treft. De kunstenaar heeft zich fundamenteel ontwikkeld uit de ambachtsman. Dat doet me denken aan onze grote middeleeuwse kunstenaars, die zich niet als kunstenaars beschouwden, maar als ambachtslieden die het eenvoudig als hun taak zagen, hun werk zo volmaakt en zo eerlijk mogelijk uit te voeren. Had Jules Dewaele in de middeleeuwen geleefd, hij zou aan de bouw van belforten en katedralen hebben meegewerkt. Een van zijn beelden heet De schepping duurt voort. In andere tracht hij het mysterie te vatten dat het hiernamaals is. In nog andere tracht hij de boodschappen van ‘de overkant’ op te vangen in beelden die als gezanten zijn. Sommige beelden zijn machtige syntezen in de geest van de mystiek. Deze geest valt ook op als hij over zijn beelden spreekt. Overweldigend in dat verband is bijvoorbeeld zijn beeldengroep Pelgrims.
Men kan er ook heel wat poëzie in ontdekken. De ruwe vormen van zijn in de grond anti-poëtische materie stralen inderdaad een zachte, verfijnde poëzie uit die tevens, juist wegens die grove materie, ook iets kontestatairs heeft, zo pril, zo jong.
Kortom, Jules Dewaele is een unieke persoonlijkheid in de hedendaagse evolutie van de plastische kunsten.
Jan Vercammen Brugge.