George Minne (1866-1941):
‘De geknielde, 1898, brons, 78 cm hoogte.
‘Dit is beeldhouwkunst van een die evenwicht heeft en controle houdt op zijn zielebewegen’ (Karel van Woestijne, 1920).
die leven alleen op de knepen van het vak’ (1926), maar hij zal eerder bevredigd worden door het symbolisme, deze estetika van de bevreemding, en hier vooral dan door het werk van George Minne. Hij spreekt van ‘de weemoed en de weelde van dezen die om een vorm alleen gelukkig zijn, of lijden’ (1911). Minnes meesterschap, schrijft hij nog, zweefde als ene wijding over de kunstenaars die de eerste generatie der Latemsche school uitmaakten’ (1925). En nochtans had men de tengere en mystieke jongelingen van Minne een paar decennia vroeger nog afgedaan met ‘koddige foetussen’ en ‘versteende mummies’.
Er zijn natuurlijk ook kunstenaars die hem weinig of minder aanspreken en hij zegt dit dan ook. Nooit scherp noch vernietigend, maar toch duidelijk en afdoende. Bij alle waardering voor zijn vakmanschap vindt hij Félidien Rops' satanisme uit de tijd en zijn voorspellingen pueriel. Albert Servaes, de hij in de eerste groep toch wel van dicht bij gekend moet hebben, is ‘een discipel van Gustave van de Woestijne’, een epigoon dus met een ‘zucht tot dramatiseren en rhetoriek’. Tytgat ‘doet denken aan sommige acteurs die jeune premier willen blijven tot bij hun zestigste jaar’. Leon Spilliaert brengt hem in verlegenheid... En Van de Woestijne aarzelt ook niet zijn veranderde mening neer te schrijven. Zo vraagt hij zich af, bij zijn nieuwe kijk op het werk van Jean Delville: ‘was ik in die tijd zoveel dommer dan nu?’
In de laatste jaren van zijn leven moet Karel van de Woestijne zeker weet hebben gehad van de abstrakte kunst. Paul Joostens, Jozef Peeters, Victor Servranckx, Prosper de Troyer waren hier in de jaren twintig al goed aan het werk, dit wil zeggen al goed op zoek naar een totale en universele plastische ekspressie. Hij is niet de enige geweest die ze heeft doodgezwegen. Maar het is best mogelijk dat hij deze fenomenen wél gekend heeft, maar ze opzettelijk niet heeft beschreven, omdat ze hem ontsnapten of gewoon omdat ze hem niet lagen. Liever dan er tegen te fulmineren (zoals latere kronikeurs als Urbain van de Voorde zouden doen) zou hij er dan over gezwegen hebben.
Over zijn broer Gustave schrijft hij als over iemand die toevallig dezelfde naam draagt; ik bedoel dat hij zeker niet vooringenomen is, hoewel hij zijn bewondering terecht allerminst tempert. Hij wijst wel op gevaar voor sentimentaliteit en maniërisme, maar ook op de grote plastische tucht die Gustave zich oplegt en op de uitzonderlijk vergaande minutie, die inderdaad aan de Vlaamse primitieven doet denken.
Tenslotte wordt hier nog eens duidelijk welke grote invloed is uitgegaan van de tentoonstelling van de Vlaamse Primitieven (of, met Karels woord, van de ‘preromanisanten’) te Brugge in 1902. Zelf heeft hij over deze tentoonstelling het meer dan honderd pagina's grote opstel De Vlaamsche primitieven. Hoe ze waren te Brugge geschreven, ‘om eigen genoegen meer dan om andermans, met meer liefde dan kunde, meer om schoonheid dan om geschiedenis’. Zijn geschrift zal ongetwijfeld zijn broer en de andere kunstenaars hebben bereikt. En Gustave is ongetwijfeld de meest ‘preromanisante’ van de hele generatie gebleven met de hiëratische, haast verstijfde gebaren van zijn figuren, met de grote romaanse amandelogen - de enige deformaties die bij deze artiest op te merken vallen, en dan nog - en met het merkwaardig zuivere, goed afgewogen en vooral goed afgeperkte koloriet. Hij is een symbolist met mystieke aksenten geweest en hij heeft in een aantal schilderijen het onzichtbare en het onuitsprekelijke weten te veruiterlijken. Zijn werk sprak vanzelf overtuigend genoeg; dààrom behoefde zijn broer er niet over te schrijven.
Karel van de Woestijnes kunstkritiek was dus in de eerste plaats persoonlijk. Waarschijnlijk schreef hij alleen over die kunstenaars over wie hij graag schreef; over de andere zweeg hij liever. Er is weinig gedwongenheid te merken in zijn teksten. Hij heeft overigens nog veel meer over literatuur ge-